201308861/2/R3.
Datum uitspraak: 19 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekster sub 1], gevestigd te Breda,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Breda,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Princenhage-Haagpoort" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoekster sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 9 december 2013, waar [verzoekster sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd [gemachtigde], bijgestaan door mr. K.G.A.P. Boemaars, advocaat te Zundert, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.P.C. Remijn en ing. M.N. de Pooter, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] vertegenwoordigd door [gemachtigde], als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet onder meer in de bouw van 22 woningen op de percelen Dreef 85-101.
Het verzoek van [verzoekster sub 1]
3. [verzoekster sub 1] stelt een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorziening, omdat zij zo snel mogelijk een aanvang wil maken met de werkzaamheden ten behoeve van de in het plan voorziene woningen. Zij verzoekt de voorzitter daarom een voorlopige voorziening te treffen in de vorm van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel.
3.1. Het verzoek van [verzoekster sub 1] ziet uitsluitend op de in het plan voorziene 22 woningen. Het verzoek strekt er blijkens de toelichting van [verzoekster sub 1] niet toe een wijziging in het plan ten aanzien van voornoemde woningen aan te brengen of dat plandeel te schorsen. [verzoekster sub 1] zou met een dergelijke schorsing ook niet gebaat zijn. Met het verzoek is naar het oordeel van de voorzitter dan ook geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb gemoeid. Onder deze omstandigheden bestaat evenmin aanleiding voor het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel. Het verzoek dient te worden afgewezen.
Voor zover [verzoekster sub 1] ter zitting heeft verzocht om versnelde behandeling van de bodemprocedure, als bedoeld in artikel 8:52, eerste lid, van de Awb, wijst de voorzitter erop dat zij een daartoe strekkend verzoek kan indienen bij de Afdeling.
Het verzoek van [verzoeker sub 2]
4. [verzoeker sub 2] kan zich niet verenigen met het plan voor zover dat voorziet in de bouw van 22 woningen. Hij betoogt dat de raad de in het plan voorziene woningen ten onrechte eerst bij de gewijzigde vaststelling bij recht heeft mogelijk gemaakt. Voorts is het plan volgens [verzoeker sub 2] vastgesteld in strijd met het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de "Stedelijke programmering 2020, Koers Gezet", omdat wordt voorzien in nieuwe woningen terwijl de bestaande mogelijkheden niet zijn benut. Volgens hem is dan ook geen behoefte aan de voorziene woningen. [verzoeker sub 2] betoogt voorts dat het plan is vastgesteld in strijd met de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). Hij voert hiertoe aan dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van de woningbouw voor de aanwezige flora en fauna in het gebied waar de woningen zijn voorzien. Voorts heeft de raad volgens [verzoeker sub 2] ten onrechte geen rekening gehouden met het recht op overpad dat hij heeft op een strook grond naast zijn perceel. Ten slotte stelt [verzoeker sub 2] dat het plan zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen verzoekt hij om het treffen van een voorlopige voorziening.
4.1. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vaststaat dat de raad in dit geval het plan gewijzigd heeft vastgesteld in die zin dat de in het ontwerp via wijzigingsbevoegdheid voorziene woningen in het vastgestelde plan bij recht zijn mogelijk gemaakt. Deze afwijking van het ontwerp is naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt.
4.2. In de plantoelichting staat dat in de beleidsregels "Stedelijke programmering 2020, Koers Gezet" is vastgesteld dat er een overprogrammering is van de woningbouw. Om meer evenwicht tussen vraag en aanbod (kwantitatief en kwalitatief) te creëren zoals verwoord in "Stedelijke programmering 2020, Koers gezet" is het "regieplan Koers gezet en acties stedelijke programmering" vastgesteld. Hierbij wordt met name ingezet op het terugdringen van bestemmingsplancapaciteit voor onbenutte mogelijkheden in bestemmingsplannen die voorzien in woningen, en waar mogelijk het aanpassen van plancapaciteit aan kwaliteiten die de komende vijf jaar nodig zijn. Bij nieuwe ontwikkelingslocaties wordt kritisch gekeken of wel ontwikkeld moet en kan worden en, zo ja, met hoeveel woningen en welk woningtype. Een toevoeging van woningen zal gepaard moeten gaan met een kwalitatieve verbetering van de locatie. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de voorziene woningen passen in het segment starterswoningen, waaraan in de wijk Princenhage, waar de woningbouw is voorzien, behoefte is. Voorts is volgens de raad sprake van een ruimtelijke verbetering, omdat het terrein waarop de woningen zijn voorzien is verloederd en de leegstand van het ter plaatse aanwezige voormalige horecapand leidt tot onveilige situaties en overlast. Gelet hierop ziet de voorzitter op voorhand geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met het gemeentelijke beleid. Voort is niet gebleken dat geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen.
4.3. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. In de plantoelichting staat dat in 2013 een quickscan is uitgevoerd. Daaruit volgt dat de Ffw niet aan de ontwikkeling van de woningbouw in de weg hoeft te staan, mits de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. [verzoeker sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet op de quickscan heeft mogen baseren. Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
4.4. Over het door [verzoeker sub 2] gestelde recht van overpad overweegt de voorzitter dat eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet van doorslaggevende betekenis zijn. Slechts indien privaatrechtelijke verhoudingen van een dusdanig evident belemmerende aard zijn dat in verband daarmee de realisering van het bestemmingsplan binnen de planperiode niet aannemelijk is, kan hieraan betekenis toekomen. Hiervan is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake.
4.5. Over het betoog van [verzoeker sub 2] dat het plan zijn privacy zal aantasten, overweegt de voorzitter dat de woning van [verzoeker sub 2] grenst aan het bouwvlak voor negen van de 22 voorziene woningen. De maximale goot- en bouwhoogte van de ter plaatse voorziene bebouwing bedraagt onderscheidenlijk 7 m en 11 m. Gelet hierop is aannemelijk dat het plan zal leiden tot enige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 2]. De voorzitter ziet gelet op de omstandigheid dat het plangebied ligt in een stedelijke omgeving waar meer aaneengeschakelde woningen staan geen aanleiding voor de verwachting dat het plan geen stand zal houden op de grond dat de aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 2] dusdanig zal zijn dat de raad hieraan een groter gewicht diende toe te kennen dan hij heeft gedaan.
5. Ook in hetgeen [verzoeker sub 2] voor het overige heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen grond voor de verwachting dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen aanleiding.
6. Gelet op het voorgaande dienen de verzoeken van [verzoekster sub 1] en van [verzoeker sub 2] om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Mathot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2013
413-653.