201308919/2/R4.
Datum uitspraak: 16 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van R. [verzoekster], wonend te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te Leimuiden,
en
de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 december 2013, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. J. Zwiers, en de raad, vertegenwoordigd door mr. V. Platteeuw en D. Konings, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het beroep van [verzoekster] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer" dat is gesitueerd voor, achter en naast haar woning aan de [locatie] te Leimuiden. Zij voert aan dat, nu ook het gedeelte van haar perceel aansluitend aan haar woning voor "Verkeer" is bestemd, het plandeel een grotere oppervlakte inneemt dan het pad dat in de bestaande situatie naar het achtergelegen terrein voert. Dit gaat volgens [verzoekster] ten koste van het gebruik van haar perceel als tuin. Zij vreest voorts voor een toename van verkeersbewegingen.
[verzoekster] heeft aan haar verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ten grondslag gelegd dat de percelen die bij het plandeel zijn betrokken, voor zover die niet tot haar eigendom behoren, ten gevolge van het toekennen van de bestemming "Verkeer" als weg kunnen worden aangelegd en in gebruik genomen. Zij vreest dat onteigening van haar perceel, ook voor zover het het gedeelte aansluitend aan haar woning betreft, zal volgen.
3. Op het perceel dat in eigendom is van [verzoekster], is een erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van de achter haar woning gesitueerde percelen, waaraan de bestemming "Bedrijf" is toegekend. Het gebruik van de achtergelegen percelen is in het plan niet gewijzigd, zodat een toename van verkeersbewegingen ten gevolge van het toekennen van de bestemming "Verkeer" niet te verwachten is. Voorts is niet aannemelijk geworden dat wat betreft het perceel van [verzoekster] ten gevolge van de verkeersbestemming veranderingen in de bestaande situatie zullen optreden voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Ingevolge artikel 17, lid 17.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden mede bestemd voor tuinen ten behoeve van aangrenzende percelen, zodat [verzoekster] haar perceel als tuin mag blijven gebruiken.
4. Onder deze omstandigheden is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek van [verzoekster] af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Duursma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2013
378.