ECLI:NL:RVS:2013:312

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
201206363/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Hoek Oud Bodegraafseweg-Overtocht vastgesteld door de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Hoek Oud Bodegraafseweg-Overtocht" dat op 26 april 2012 door de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is vastgesteld. [appellante], gevestigd te Bodegraven, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 23 oktober 2012, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door mr. E.F.J.A.M. de Wit en [gemachtigde A], en de raad door mr. Th.L. van Deursen en mr. H.W. Lauwers. Tijdens de zitting is ook [bedrijf] gehoord, vertegenwoordigd door mr. C.J.R. van Binsbergen.

De Afdeling heeft in een tussenuitspraak van 12 december 2012 de raad opgedragen om binnen 16 weken de geconstateerde gebreken in het besluit van 26 april 2012 te herstellen. Bij besluit van 6 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan opnieuw, gewijzigd vastgesteld. [appellante] heeft hiertegen opnieuw beroep ingesteld, waarbij zij zich niet kon verenigen met de wijzigingen in de planregels, met name met betrekking tot de maximale geluidbelasting op de gevel van de appartementen.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het besluit van 26 april 2012 gedeeltelijk gegrond is, omdat het in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. Het besluit is vernietigd voor het plandeel met de bestemming "Gemengd - 6" voor de gronden ten zuiden van het perceel Overtocht 4. Het beroep tegen het besluit van 6 maart 2013 is ongegrond verklaard, omdat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat met de gewijzigde planregels aan de geluidseisen wordt voldaan. De Afdeling heeft de proceskosten van [appellante] vergoed.

Uitspraak

201206363/1/R4.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Bodegraven, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B],
en
de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek Oud Bodegraafseweg-Overtocht" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E.F.J.A.M. de Wit en [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. Th.L. van Deursen en mr. H.W. Lauwers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan den Rijn, en [gemachtigden], als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 12 december 2012, in zaak nr. 201206363/1/T1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in het besluit van 26 april 2012 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 6 maart 2013 heeft de raad ter uitvoering van voormelde tussenuitspraak het bestemmingsplan "Hoek Oud Bodegraafseweg-Overtocht" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over het besluit van 6 maart 2013 naar voren te brengen.
[appellante] heeft een schriftelijke reactie gegeven.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. De raad stelt dat ten aanzien van [gemachtigde A] bij nader inzien een niet-ontvankelijkverklaring dient te worden uitgesproken. In dit verband voert de raad aan dat [gemachtigde A] h.o.d.n. [van appellante] in beroep is gegaan, maar hij niet verbonden is aan [appellante] en evenmin woonachtig is in de nabijheid van het plangebied, waarmee niet door of namens [appellante] in beroep is gekomen.
In de tussenuitspraak is niet [gemachtigde A], maar [appellante] aangemerkt als appellant. De Afdeling overweegt dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
Nu [gemachtigde A] niet is aangemerkt als appellant, is een niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van [gemachtigde A] niet aan de orde.
Het besluit van 26 april 2012
2. De Afdeling heeft in overweging 4.9 van de tussenuitspraak overwogen dat, nu het plan voor de ten zuiden van het perceel van [appellante] gelegen gronden met de bestemming "Gemengd - 6", waar een appartementencomplex met maximaal 26 wooneenheden kan worden gerealiseerd, geen voorschrift bevat op grond waarvan de geluidbelasting op de gevel van de appartementen vanwege [appellante] maximaal 50 dB(A) mag bedragen, niet wordt gewaarborgd dat ter plaatse van de appartementen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voorts heeft de Afdeling in overweging 4.10 overwogen dat de raad in het onderhavige geval niet aannemelijk heeft gemaakt dat ter plaatse van de voorziene appartementen geen sprake zal zijn van onaanvaardbare geuroverlast ten gevolge van de bakkerij van [appellante] en evenmin dat de uitvoering van maatregelen hiertegen bij realisering van het plan niet behoeft te zijn gewaarborgd.
Verder heeft de Afdeling in overweging 6.2 overwogen dat de invloed van de ter plaatse van de bestemming "Gemengd - 6" mogelijk gemaakte bebouwing op de vochtigheid van de gronden op het perceel Overtocht 4 in verband met de mate van bezonning niet naar behoren is onderzocht en beoordeeld.
Op grond van het vorenstaande heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 26 april 2012, voor zover dat ziet op de aan gronden ten zuiden van de Overtocht 4 toegekende bestemming "Gemengd - 6", in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is genomen zonder de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering.
3. Gelet op het vorenstaande is het beroep tegen het besluit van 26 april 2012 gedeeltelijk gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd, voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Gemengd - 6" voor de gronden ten zuiden van het perceel Overtocht 4. Het beroep tegen het besluit van 26 april 2012 is gelet op de overwegingen van de tussenuitspraak voor het overige ongegrond.
4. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen onder 4.9, 4.10 en 6.2 is overwogen alsnog te onderzoeken en toereikend te motiveren waarom de bestemming "Gemengd - 6" aan gronden ten zuiden van de Overtocht 4 kan worden toegekend, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor het desbetreffende plandeel met de bestemming "Gemengd - 6".
Het besluit van 6 maart 2013
5. Bij besluit van 6 maart 2013 heeft de raad, naar aanleiding van de tussenuitspraak, het bestemmingsplan "Hoek Oud Bodegraafseweg-Overtocht" met inachtneming van de bij dit besluit behorende nota van wijzigingen opnieuw, gewijzigd, vastgesteld en daarmee het besluit van 26 april 2012 vervangen. De wijziging behelst onder meer dat artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub b, van de planregels vervalt, daarvoor in de plaats de volgende bepaling wordt opgenomen: "de maximale geluidbelasting op de gevel van woningen vanwege de bedrijfsactiviteiten binnen de bestemming Gemengd - 4, ter plaatse van het perceel Overtocht 4, mag ten hoogste 50 dB(A) bedragen" en artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.3, betreffende de regeling van de vlies- en dove gevel vervalt. Daarnaast heeft de raad bij de vervanging van het besluit in paragraaf 5.5 van de plantoelichting, onder verwijzing naar een rapport van PRA Odournet B.V. van 25 februari 2013, nr. GEBO13A2 (hierna: het geuronderzoek), een nadere motivering opgenomen inzake geur, alsmede in paragraaf 5.13 van de plantoelichting, onder verwijzing naar een advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland van 17 februari 2013, een nadere motivering inzake vernatting/vochtigheid van de gronden op het perceel Overtocht 4.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het besluit van 6 maart 2013 tot vervanging van het besluit van 26 april 2012.
6. [appellante] kan zich niet verenigen met de wijziging van artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub b, en onder 4.2.3, van de planregels. Doordat artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.3, inzake de vlies- en dove gevel is komen te vervallen, is volgens haar niet gewaarborgd dat de gevelbelasting van de appartementen conform het gewijzigde artikel 4, lid 4.2, aanhef en onder 4.2.2, sub b, maximaal 50 dB(A) bedraagt. Hierdoor wordt in feite de realisatie van de appartementen onmogelijk gemaakt, hetgeen betekent dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, aldus [appellante]. Volgens haar dient in het plan te worden bepaald dat de desbetreffende voorziening dusdanig moet worden uitgevoerd dat deze bewerkstelligt dat de maximale gevelbelasting 50 dB(A) bedraagt.
6.1. De raad voert aan dat door het opnemen van een maximale geluidbelasting van 50 dB(A) in de planregels is voldaan aan de opdracht van de Afdeling en ook aan het rechtszekerheidsbeginsel. Het is volgens de raad niet noodzakelijk om in het bestemmingsplan vast te leggen op welke wijze ervoor wordt gezorgd dat de geluidbelasting voldoet aan deze norm. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt getoetst of een aan te brengen vliesgevel of andere akoestische voorzieningen tot resultaat hebben dat aan de gestelde waarde wordt voldaan. Niet valt dan ook in te zien dat de realisatie van de appartementen onmogelijk wordt gemaakt, aldus de raad.
6.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, aanhef en sub b, dienen gebouwen aan de volgende bepaling te voldoen: de maximale geluidbelasting op de gevel van woningen vanwege de bedrijfsactiviteiten binnen de bestemming Gemengd - 4, ter plaatse van het perceel Overtocht 4, mag ten hoogste 50 dB(A) bedragen.
6.2.1. In de uitspraak van 16 maart 2011, in zaak nr. 201006022/1/R1, heeft de Afdeling ten aanzien van het besluit van de raad van 20 mei 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kern Bodegraven" als volgt overwogen:
"Voorts heeft de raad aangegeven dat in de verleende bouwvergunning een vliesgevel is opgenomen bij het appartementencomplex, ter voorkoming van een te hoge geluidbelasting op de eigenlijke gevel van dat complex. Hieruit volgt dat zonder het treffen van maatregelen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de appartementen kan worden gerealiseerd vanwege de geluiduitstraling van Bakkerij [appellante]. Nu het plan voor de gronden waarop de appartementen zijn voorzien evenwel geen voorschrift bevat op grond waarvan de geluidbelasting op de gevel van de appartementen vanwege Bakkerij [appellante] maximaal 50 d(B)A [lees: dB(A)] mag bedragen, de geluidwaarde die door de raad maximaal aanvaardbaar wordt geacht, wordt niet gewaarborgd dat ter plaatse van de appartementen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat."
6.3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling als volgt overwogen:
"Onder verwijzing naar de akoestische rapporten van adviesbureau Acoustical Measurements and Predictions van 28 augustus 2008, AV.0358-1, 3 november 2009, AV.0358-3, 8 januari 2010, AV.0358-4 en 31 augustus 2012, AV.0358-5, welk laatste rapport bij brief van 11 september 2012 door de Omgevingsdienst Midden-Holland in orde is bevonden, stelt de raad dat met de in artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.3, genoemde voorzieningen geen sprake zal zijn van overschrijding van geluidnormen en binnenwaarden. Nu het plan voor de gronden waarop de appartementen zijn voorzien geen voorschrift bevat op grond waarvan de geluidbelasting op de gevel van de appartementen vanwege [appellante] maximaal 50 dB(A) mag bedragen, de geluidwaarde die door de raad maximaal aanvaardbaar wordt geacht, wordt echter niet gewaarborgd dat ter plaatse van de appartementen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat."
6.4. De Afdeling overweegt dat ingevolge het gewijzigde artikel 4, lid 4.2, aanhef en onder 4.2.2, sub b, van de planregels voor de gronden waarop de appartementen zijn voorzien een voorschrift geldt op grond waarvan de geluidbelasting op de gevel van de appartementen vanwege [appellante] maximaal 50 dB(A) mag bedragen, de geluidwaarde die door de raad maximaal aanvaardbaar wordt geacht. Uit de akoestische rapporten van adviesbureau Acoustical Measurements and Predictions van 28 augustus 2008, AV.0358, 3 november 2009, AV.0358-3, 8 januari 2010, AV.0358-4 en 31 augustus 2012, AV.0358-5, volgt dat met voorzieningen aan deze norm kan worden voldaan. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze rapporten zodanige onjuistheden of leemten in kennis bevatten dat de raad zich niet hierop heeft kunnen baseren. Het vervallen van artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.3, van de regels van het plan van 26 april 2012 staat aan het treffen van die voorzieningen niet in de weg. Aannemelijk is dat het plan zoals vastgesteld bij het vervangende besluit van 6 maart 2013 een invulling mogelijk maakt waarmee aan de waarde van het gewijzigde artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub b, kan worden voldaan. De raad heeft zich gezien het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het vervangende besluit van 6 maart 2013, wat geluid betreft, is gewaarborgd dat ter plaatse van de appartementen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het betoog faalt.
7. [appellante] betoogt voorts dat het geuronderzoek onvoldoende is geweest. Het onderzoek bevat volgens haar tal van onvolkomenheden en is vooral op aannames gebaseerd. Op grond daarvan wordt volgens haar ten onrechte geconcludeerd dat waarschijnlijk geen overlast vanwege haar bakkerij ontstaat, aangezien daarvoor op deze wijze geen enkele garantie bestaat, aldus [appellante].
7.1. De raad stelt dat aan het geuronderzoek informatie ten grondslag ligt die [appellante] op verzoek van de raad aan hem heeft verstrekt. De raad voert aan dat hij [appellante] nog heeft gevraagd om specifiekere gegevens, maar dat [appellante] deze niet heeft willen geven.
7.2. In het geuronderzoek is voor de beoordeling van geurhinder aansluiting gezocht bij bijzondere regeling B4 Beschuit- en banketbakkerijen van de Nederlandse emissierichtlijn lucht (hierna: de bijzondere regeling). Volgens de bijzondere regeling moet het niveau van 10 ge/m3 als 98-percentiel ter plaatse van te beschermen geurgevoelige objecten als richtinggevende waarde worden aangehouden. In het geuronderzoek zijn geurimmissieconcentraties berekend die zijn te verwachten als gevolg van de geuremissie van de bakkerij. De geuremissie is berekend op basis van bedrijfsinformatie, geschatte productie en kentallen, met behulp van een verspreidingsmodel, het Nieuw Nationaal Model. In het geuronderzoek wordt opgemerkt dat dit model voor berekeningen op korte afstanden en met grote mate van gebouwinvloed niet specifiek geschikt is. Gezien de omvang en ligging van de geurcontour van 1 ge/m3 als 98-percentiel is het volgens het geuronderzoek echter onwaarschijnlijk dat ter plaatse van het appartementencomplex een geurconcentratie van 10 ge/m3 als 98-percentiel zal worden overschreden. De raad heeft op grond hiervan geconcludeerd dat ter plaatse van de appartementen, wat geur betreft, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd, en geen nadere maatregelen behoeven te worden vastgesteld.
7.3. De Afdeling overweegt dat, gezien de beperkte door [appellante] ten behoeve van het geuronderzoek verstrekte gegevens, mocht worden gewerkt met schattingen op grond van een vergelijkbare bakkerij met een lokaal afzetgebied. Dat in de inleiding van het geuronderzoek wordt gesproken over "directe nabijheid" betekent, gezien de coördinaten die zijn opgenomen in bijlage B, niet dat van een onjuiste afstand tussen de bakkerij en het appartementencomplex is uitgegaan.
Dat zou zijn uitgegaan van een onjuist gewicht per baal meel beïnvloedt niet de in aanmerking genomen hoeveelheid van het meelverbruik. Voorts heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat het vermelde percentage van extra ingrediënten in banketproducten niet juist is.
Voor zover [appellante] betoogt dat in het model klaarblijkelijk geen emissiepatroon ma-za kan worden ingevoerd en geen rekening is gehouden met de drukke decembermaand, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat de keuze in het geuronderzoek om de emissie elke dag (inclusief zondag) te laten plaatsvinden leidt tot een onderschatting, ook niet voor drukke perioden waarin tevens op zondagen wordt gewerkt.
In het betoog van [appellante] dat niet duidelijk is wat wordt verstaan onder "willekeurig uur" ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het geuronderzoek de tijdgewogen gemiddelde geuremissie per uur niet op juiste wijze is bepaald.
Voor zover [appellante] betoogt dat zij een bestaande inrichting vormt, overweegt de Afdeling dat in het geuronderzoek niet is uitgegaan van een toetsingswaarde van 1 ge/m3 als 98-percentiel, welke doorgaans op nieuwe inrichtingen van toepassing wordt geacht.
Wat het betoog van [appellante] betreft dat geen sprake is van een "schoorsteen bakkerij", maar een "afzuigkap oven", en dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de afvoer van verbrandingsgassen en geurverspreiding, is niet aannemelijk gemaakt dat de in tabel 7 van het geuronderzoek vermelde gegevens onjuist zijn.
Ten aanzien van het betoog dat onduidelijk is hoe in het geuronderzoek de gebouwinvloed van het appartementencomplex is berekend, overweegt de Afdeling dat volgens het geuronderzoek beperkingen kleven aan het Nieuw Nationaal Model in die zin dat een bron maar aan één gebouw kan worden gekoppeld en de beïnvloeding door overige gebouwen in de directe omgeving verder niet kan worden verdisconteerd. Omdat geen alternatief model beschikbaar is, is gebouwinvloed volgens het geuronderzoek naar beste kunnen modelmatig verdisconteerd met behulp van de gebouwmodule van het Nieuw Nationaal Model. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat dit niet zo had mogen worden gedaan, noch dat deze wijze van modellering tot gevolg heeft dat geen redelijke inschatting van de geurimmissie kan worden gemaakt.
In het betoog van [appellante] dat, waar in het geuronderzoek wordt gesteld dat het Nieuw Nationaal Model niet geschikt is voor korte afstanden, onduidelijk is wat onder korte afstanden wordt verstaan, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het geuronderzoek de mate van geschiktheid van het model voor het onderhavige geval onjuist is weergegeven.
Wat het betoog betreft dat onduidelijk is waarom de grafische contouren niet kunnen worden weergegeven, overweegt de Afdeling dat blijkens het rapport de geurcontour van 10 ge/m3 als 98-percentiel niet grafisch kan worden weergegeven, nu niet waarschijnlijk is dat deze ergens wordt overschreden.
[appellante] heeft op grond van het vorenstaande niet aannemelijk gemaakt dat het geuronderzoek zodanige onjuistheden of leemten in kennis bevat dat de raad zich niet hierop heeft kunnen baseren. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het vervangende besluit van 6 maart 2013, wat geur betreft, is gewaarborgd dat ter plaatse van de appartementen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, en geen nadere maatregelen behoeven te worden vastgesteld. Het betoog faalt.
8. [appellante] betoogt verder dat het advies inzake vernatting/vochtigheid van de gronden op het perceel Overtocht 4 niet onafhankelijk is geweest, nu de Omgevingsdienst Midden-Holland onderdeel is van de gemeente. Ook is onzeker of deze dienst over de vereiste expertise beschikt. Volgens [appellante] is ten onrechte niet ingegaan op door haar eerder ingebrachte rapportages, welke zij bereid is op verzoek nogmaals toe te zenden. In het bijzonder vanwege het verdwijnen van direct zonlicht, zal vernatting optreden van haar gronden (tuin). Een gebrek aan verdamping zal volgens haar resulteren in een aanmerkelijke toename van de vochtigheid van de ondergrond.
8.1. De raad voert aan dat het onderzoek is uitgevoerd door twee deskundigen van de Omgevingsdienst Midden-Holland. Daarbij gaat het er volgens de raad om wat de inhoud en de onderbouwing van het onderzoek is. [appellante] heeft niet onderbouwd dat deze dienst niet over de vereiste expertise beschikt. Verder voert de raad aan dat [appellante] ter zitting van 23 oktober 2012 heeft verklaard dat rapportages zouden zijn opgesteld, maar nog niet waren ingebracht. Deze rapporten hadden volgens de raad binnen een redelijke termijn na de tussenuitspraak nog kunnen worden ingezonden. Nu zij niet zijn ingezonden en in dit stadium niet meer kunnen worden ingezonden, kunnen zij geen onderdeel vormen van de procedure, aldus de raad.
8.2. In het advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland van 17 februari 2013 wordt gesteld dat onderscheid moet worden gemaakt tussen vernatting en vochtigheid van de gronden op het perceel. Voor vernatting - het doelbewust verhogen van de (grond)waterstand - is de bemaling volgens het advies in stedelijk gebied veel bepalender dan bezonning. De grondwaterstand wordt niet of nauwelijks beïnvloed door lokale toename of vermindering van de bezonning. Van vernatting als gevolg van de beoogde nieuwbouw is dan ook geen sprake. Ten aanzien van de vochtigheid van de gronden - het bodemvochtgehalte; het gehalte aan water dat zich tussen de poriën van de bodemdeeltjes bevindt - wordt in het advies gesteld dat de neerslag en de temperatuur hierop de grootste invloed hebben. Aangezien de tuin wordt omringd door relatief hoge beplanting welke in de zomer blad bevat, zal in de zomer van direct zonlicht niet of nauwelijks sprake zijn, terwijl in de winter de invloed van bezonning op het bodemvochtgehalte door de lage zonnestand gering is. De bouw van het appartementencomplex zal naar verwachting dan ook niet leiden tot een wezenlijke verandering van het bodemvochtgehalte ter plaatse, aldus het advies.
8.3. Anders dan [appellante] stelt is de Omgevingsdienst Midden-Holland geen onderdeel van de gemeente, maar ingesteld bij gemeenschappelijke regeling, getroffen door het algemeen bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Midden-Holland en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling voorts geen grond voor het oordeel dat deze dienst niet over de vereiste expertise beschikt. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het advies zodanige onjuistheden of leemten in kennis bevat dat de raad zich niet hierop heeft kunnen baseren.
Voor zover [appellante] betoogt dat ten onrechte niet is ingegaan op door haar eerder ingebrachte rapportages, overweegt de Afdeling dat [appellante] in haar beroepschrift heeft vermeld dat zij betreffende deze problematiek een deskundigenrapport heeft laten opstellen dat in een later stadium in procedure zal worden gebracht, hetgeen zij voorafgaand aan de zitting van 23 oktober 2012 echter niet heeft gedaan. Ter zitting heeft [appellante] toegelicht dat dit rapport dateert van 29 juni 2012. In het kader van de bestuurlijke lus is [appellante] in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen en daarbij desgewenst het bedoelde rapport alsnog in te brengen, hetgeen echter niet is geschied. Indien [appellante] thans nog gelegenheid zou worden gegeven dit rapport in te dienen, zou dit in strijd zijn met een goede procesorde. De nadere stukken zouden alsdan immers verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor onaanvaardbare vernatting/vochtigheid van de gronden op het perceel Overtocht 4 niet behoeft te worden gevreesd.
9. Ten aanzien van de beroepsgronden die [appellante] heeft aangevoerd tegen het besluit van 26 april 2012, welke worden geacht mede te zijn gericht tegen het vervangende besluit van 6 maart 2013, ziet de Afdeling geen aanleiding anders te oordelen in het kader van de toetsing van het besluit van 6 maart 2013, voor zover het plan daarbij ongewijzigd is vervangen, dan in het kader van de toetsing van het besluit van 26 april 2012, die in de tussenuitspraak heeft plaatsgevonden.
10. Het beroep tegen het besluit van 6 maart 2013 is ongegrond.
Proceskosten
11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk van 26 april 2012, kenmerk 9, gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk van 26 april 2012, kenmerk 9, voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Gemengd - 6" voor de gronden ten zuiden van het perceel Overtocht 4 te Bodegraven;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk van 26 april 2012, kenmerk 9, voor het overige ongegrond;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk van 6 maart 2013, kenmerk 7, ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.180,00 (zegge: elfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
271