ECLI:NL:RVS:2013:347

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
201302894/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012

Op 10 juli 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant om een voorlopige voorziening te treffen in het geding tegen de raad van de gemeente Maasdonk. Dit verzoek volgde op de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk 2012" op 29 januari 2013. Het college stelde dat bepaalde artikelen in de planregels in strijd waren met de Verordening ruimte 2012, omdat deze de aantasting van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en het zoekgebied voor ecologische verbindingszone niet uitsloten. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juni 2013, waarbij zowel het college als de raad vertegenwoordigd waren.

De voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening gedeeltelijk werd toegewezen. De voorzitter schorste het besluit van de raad van de gemeente Maasdonk voor zover het betreft de artikelen 3.3 en 4.3 van de planregels, die betrekking hebben op gronden die zijn aangewezen voor de EHS of het zoekgebied voor ecologische verbindingszone. De voorzitter wees de overige verzoeken van het college af, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond voor de andere plandelen. De voorzitter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 juli 2013.

Uitspraak

201302894/2/R3.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Maasdonk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer het college beroep ingesteld.
Het college heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [persoon A] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juni 2013, waar het college, vertegenwoordigd door J.D.F. Verboom, werkzaam bij de provincie, en de raad, vertegenwoordigd door drs. I.C.M. Loos-Van Loon, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [persoon A], vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en [personen B en C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [persoon B]), bij monde van [persoon B], gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Artikel 3.3, aanhef en onder b, en artikel 4.3, aanhef en onder b, van de planregels
2. Het college betoogt dat artikel 3.3, aanhef en onder b, en artikel 4.3, aanhef en onder b, van de planregels in strijd zijn met de Verordening ruimte 2012 (hierna: Verordening 2012). Volgens het college sluiten deze planregels de aantasting van de Ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) en het zoekgebied voor ecologische verbindingszone (hierna: zoekgebied evz) niet uit en zijn zij gelet daarop in strijd met artikel 4.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2012. Met het verzoek beoogt het college te voorkomen dat het plan in werking treedt en een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend.
2.1. Ingevolge artikel 3.2, aanhef en onder a, van de planregels geldt voor het bouwen van bouwwerken dat de bebouwing uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 3.3, aanhef en onder b, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2, onder a, ten behoeve van het veranderen van de vorm van het bouwvlak, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden uitgebreid;
2. vormverandering van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij":
- uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied" en op duurzame locaties;
- niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied";
3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
4. er sprake is van een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie;
5. het bevoegd gezag vooraf advies inwint bij de Adviescommissie Agrarische bouwaanvragen.
Ingevolge artikel 4.2, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van bouwwerken dat bebouwing uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 4.3, aanhef en onder b, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2, onder a, ten behoeve van het veranderen van de vorm van het bouwvlak, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden uitgebreid;
2. vormverandering van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij":
- uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied" en op duurzame locaties;
- niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied";
3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
4. er sprake is van een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie;
5. het bevoegd gezag vooraf advies inwint bij de Adviescommissie Agrarische bouwaanvragen.
2.2. In de nota van zienswijzen wordt onder meer voorgesteld in artikel 3.3, aanhef en onder b, en artikel 4.3, aanhef en onder b, van de planregels een voorwaarde op te nemen waarmee aantasting van de EHS en zoekgebied evz wordt uitgesloten. Bij het bestreden besluit is het plan vastgesteld overeenkomstig hetgeen in de nota van zienswijzen is opgenomen. In de vastgestelde planregels is echter bedoelde voorwaarde niet opgenomen. Vaststaat dat artikel 3.3, aanhef en onder b, en artikel 4.3, aanhef en onder b, van de planregels in zoverre afwijken van het vaststellingsbesluit. De raad heeft in dit verband ter zitting erkend dat dit door een omissie niet in de planregels is verwerkt. In zoverre is sprake van een rechtsonzeker plan. Gelet hierop ziet de voorzitter ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen en gelet op de betrokken belangen aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Kerkendijk 19 en Papendijk 8 te Nuland
3. Het college betoogt dat de plandelen die betrekking hebben op de percelen Kerkendijk 19 en Papendijk 8 te Nuland in strijd met artikel 2.1, eerste lid, in samenhang met artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2012 zijn vastgesteld, nu de plantoelichting niet, zoals vereist, een verantwoording bevat waaruit zou moeten blijken dat financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen het toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden. Voorts ontbreekt in strijd met artikel 2.2, eerste lid, de verantwoording met betrekking tot de verzekering van de kwaliteitsverbetering van het landschap. Met het verzoek beoogt het college onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
3.1. Aan het perceel Kerkendijk 19 is de bestemming "Agrarisch met waarden - Openheid" toegekend. Bij de vaststelling van het plan is het bouwvlak aan de noordzijde met ongeveer 5 m vergroot, zodat een stal, waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning voor bouwen is verleend, binnen het bouwvlak is komen te liggen. Aan het perceel Papendijk 8 is de bestemming "Wonen" toegekend. Het bestemmingsvlak is bij de vaststelling van het plan aan de zuidzijde met ongeveer 5 m vergroot, teneinde een zwembad, waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning voor bouwen is verleend, binnen het bestemmingsvlak te brengen.
Het college heeft in het verzoekschrift noch desgevraagd ter zitting kunnen toelichten in welk opzicht, nu voor de ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor het bouwvlak respectievelijk het bestemmingsvlak wordt uitgebreid reeds onherroepelijke omgevingsvergunningen voor bouwen zijn verleend, voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure zich onomkeerbare gevolgen kunnen voordoen dan wel anderszins zodanige belangen in het geding zijn dat het treffen van een voorlopige voorziening is aangewezen. De voorzitter is derhalve van oordeel dat in zoverre een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Voor zover het college vreest dat de kwaliteitsverbetering van het landschap na inwerkingtreding van het plan niet meer kan worden verzekerd, overweegt de voorzitter dat niet valt in te zien waarom de vraag of het plan een voldoende borging van de door het college nagestreefde kwaliteitsverbetering biedt, niet in de bodemprocedure aan de orde kan komen. Gelet hierop wordt het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de plandelen die betrekking hebben op de percelen Kerkendijk 19 en Papendijk 8 afgewezen.
Papendijk 28a, Elst 10 en Broekstraat 2a te Geffen
4. Het college betoogt dat de plandelen die betrekking hebben op de percelen Papendijk 28a, Elst 10 en Broekstraat 2a te Geffen in strijd met artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening 2012 zijn vastgesteld, nu de verantwoording met betrekking tot de verzekering van de kwaliteitsverbetering van het landschap ontbreekt.
Het college voert voorts aan dat op de percelen Elst 10 en Broekstraat 2a in strijd met artikel 11.1, vierde lid, aanhef en onder b, geen sloop van overtollige bebouwing heeft plaatsgevonden.
Het college voert ten aanzien van het perceel Broekstraat 2a ten slotte aan dat in strijd met artikel 11.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2012 in het plan wordt voorzien in de afstoting van een bedrijfswoning, terwijl indien aan de in die verordening gestelde voorwaarden wordt voldaan in de toekomst weer een bedrijfswoning mogelijk zou kunnen worden gemaakt. Nu daarnaast aan een gedeelte van de gronden waaraan de bestemming "Bedrijf" was toegekend, de bestemming "Wonen" is toegekend, wordt volgens het college ook ten onrechte met dit plan mogelijk gemaakt om in een volgend bestemmingsplan in twee zogenoemde VAB-vestigingen te voorzien.
Met het verzoek beoogt het college onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
4.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 80, van de Verordening 2012 wordt onder het begrip VAB-vestiging verstaan: vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij gebruik wordt gemaakt van een bestaand bestemmingsvlak of bouwblok waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m² toestaat.
Ingevolge artikel 5.1, van de planregels mag het aantal bedrijfswoningen niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden". Ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" is geen bedrijfswoning toegestaan.
4.2. Ter plaatse van het perceel Broekstraat 2a is bij de vaststelling van het plan een deel van de bestemming "Bedrijf" gewijzigd naar de bestemming "Wonen". Aan het resterende vlak met de bestemming "Bedrijf" is de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" toegekend. Gelet op artikel 5.1, van de planregels is op het perceel Broekstraat 2a geen bedrijfswoning toegestaan. Verder overweegt de voorzitter dat, daargelaten de juistheid van het standpunt van het college dat niet is uitgesloten dat in de toekomst de bouw van een bedrijfswoning en twee VAB-vestigingen mogelijk kunnen worden gemaakt, deze door het college ten aanzien van het perceel Broekstraat 2a gevreesde ontwikkelingen zich pas kunnen voordoen bij een wijziging van het thans voorliggende plan. Niet is gebleken dat op dit moment een wijziging van het plan in procedure dan wel in voorbereiding is.
Aan de percelen Papendijk 28a en Elst 10 is de bestemming "Wonen" toegekend, waarbij de bouwvlakken ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk" zijn verkleind. De raad heeft ter zitting gesteld dat thans woningen op de percelen Papendijk 28a, Elst 10 en Broekstraat 2a staan. Voorts heeft de raad ter zitting gesteld dat het voorheen geldende plan dezelfde bouwmogelijkheden bood en dat er geen concrete bouwplannen bestaan. Ten aanzien van het perceel Broekstraat 2a heeft [persoon A] zich op eenzelfde standpunt gesteld. Het college heeft dit niet weersproken.
Het college heeft in het verzoekschrift noch desgevraagd ter zitting kunnen toelichten in welk opzicht zich voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure onomkeerbare gevolgen kunnen voordoen dan wel anderszins zodanige belangen in het geding zijn dat het treffen van een voorlopige voorziening is aangewezen. De voorzitter is gelet op het vorenstaande derhalve van oordeel dat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Voor zover het college vreest dat de kwaliteitsverbetering van het landschap na inwerkingtreding van het plan niet meer kan worden verzekerd en dat in strijd met de Verordening 2012 geen overtollige bebouwing is gesloopt, overweegt de voorzitter dat niet valt in te zien waarom de vragen of het plan een voldoende borging van de door het college nagestreefde kwaliteitsverbetering biedt en sloop van overtollige bebouwing heeft plaatsgevonden, niet in de bodemprocedure aan de orde kunnen komen. Gelet hierop wordt het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de plandelen die betrekking hebben op de percelen Papendijk 28a, Elst 10 en Broekstraat 2a afgewezen.
Proceskosten
5. Ten aanzien van [persoon B] bestaat, nu hij geen verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Ten aanzien van het verzoek van het college is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Maasdonk van 29 januari 2013 tot vaststelling van het "Buitengebied Maasdonk 2012", voor zover het betreft artikel 3.3, aanhef en onder b, en artikel 4.3, aanhef en onder b, van de planregels, voor zover deze planregels betrekking hebben op gronden die op grond van de Verordening 2012 zijn aangewezen voor "Ecologische hoofdstructuur" dan wel "Zoekgebied voor ecologische verbindingszone";
II. wijst de verzoeken voor het overige af;
III. gelast dat de raad van de gemeente Maasdonk aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
45-758.