ECLI:NL:RVS:2013:393

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
201208642/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • J.G.C. Wiebenga
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging en wijziging ontgrondingsvergunning voor zandwinlocatie in Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om een beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, waarbij een ontgrondingsvergunning voor een zandwinlocatie te Handel is verlengd en gewijzigd. De vergunning, oorspronkelijk verleend op 12 februari 2007, is op 16 juli 2012 aangepast. [appellant] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij zich onder andere keert tegen de omvang van de landtong zoals deze in de vergunning is opgenomen. Hij betoogt dat de metingen die hij heeft verricht correct zijn en dat de waterlijn door het college onjuist is ingetekend. Het college heeft een verweerschrift ingediend en een deskundigenbericht is uitgebracht door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 juni 2013 ter zitting behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat zowel de meting door [appellant] als die door het college correct zijn, maar dat deze metingen verschillend zijn geïnterpreteerd. De Afdeling oordeelt dat het bestreden besluit wat betreft de omvang van de landtong niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, en verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond. De Afdeling vernietigt het besluit voor zover het vergunningvoorschrift 6 betreft en stelt een nieuwe formulering voor.

Daarnaast heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen de termijn voor de inrichting van perceel 166 en de geldigheidsduur van de vergunning. De Afdeling overweegt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de termijn voor de inrichting van perceel 166 voldoende is en dat de vergunning tot 1 januari 2017 terecht is verleend zonder optie voor verlenging. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard. De Afdeling veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201208642/1/R4.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Boekel,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2012 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant de op 12 februari 2007 aan de [appellant] verleende ontgrondingsvergunning voor een zandwinlocatie aan de [locatie] te Handel verlengd en gewijzigd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2013, waar P. [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J.J.A.M. Bertens en J.I.M van Oss, zijn verschenen.
Overwegingen
Afwerkprofiel van de landtong
1. [appellant] keert zich tegen de omvang van de landtong zoals deze in de vergunning is opgenomen. Hij betoogt dat de omvang van de landtong zoals deze is opgenomen in de aanvraag, correct is. Daartoe voert hij aan dat hij de maatvoering van de landtong heeft bepaald met een meting. Hij stelt dat de door het college verrichte meting hem niet is overgelegd. De omvang van de landtong is voorts volgens hem niet te herleiden uit de door het college overgelegde kaart. Hij betoogt dat het college de waterlijn onjuist heeft ingetekend. Hij verzoekt daarom om schrapping van vergunningvoorschrift 6.
1.1. Volgens het deskundigenbericht is zowel de meting door [appellant] als de meting door het college correct, maar zijn deze metingen verschillend geïnterpreteerd omdat beide metingen van een ander waterpeil uitgaan. In het deskundigenbericht is daarbij vermeld dat het huidige profiel als een eindprofiel kan worden beschouwd. Het deskundigenbericht vermeldt voorts dat het verschil tussen beide metingen kan worden weggenomen door de breedte en de lengte van de landtong in verband te brengen met een hoogtemaat op de waterlijn. In het deskundigenbericht wordt daarom voorgesteld het voorschrift te wijzigen, zodat het als volgt komt te luiden:
Het terrein dient verder te worden opgeleverd overeenkomstig de als zodanig door ons gewaarmerkte kadastrale tekening genaamd "[appellant] te Handel; Profielen", gedateerd 10 januari 2012 met de bijbehorende afwerkprofielen "afwerkplan met profielen" A - A tot en met J - J, gedateerd 11 januari 2012 van BMD Advies te Breda. Met de restricties dat de aangegeven breedte tussen de waterlijnen van dwarsprofiel I - I "Landtong Dwars", 6 meter bedraagt op de waterlijn van 20,71 meter + NAP EN de aangegeven lengte vanaf de perceelsgrens tot waterlijn op dwarsprofiel J - J "Landtong lengte" 41 meter bedraagt op de waterlijn van 20,71 meter + NAP.
1.2. Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat in voorschrift 6 de breedte en de lengte van de landtong in verband moeten worden gebracht met een hoogtemaat op de waterlijn, zodat het voorschrift zo komt te luiden als in het deskundigenbericht is vermeld. Nu het college zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan het in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Deze beroepsgrond slaagt.
Termijn voor de inrichting van perceel 166
2. [appellant] keert zich ertegen dat ingevolge vergunningvoorschrift 1.3 perceel 166 op 1 januari 2016 moet zijn afgewerkt. Deze termijn is volgens hem niet haalbaar, omdat de zandwinning daar plaatsvindt. Hij stelt dat een deel van het depot daar is gelegen, in de noordoosthoek nog te winnen zand aanwezig is en de machines voor het zeven en verwerken van het zand op een ander deel van de oostelijke oevers staan. Volgens hem zal deze hoek tot het einde van de zandwinning in stand blijven. De afwerking van de noordwestelijke oever door het bijstorten van niet verkoopbaar zand zal eveneens tot het eind van de zandwinning plaatsvinden, aldus [appellant].
2.1. Het college stelt dat een afronding van de zandwinning en de inrichting van dit perceel gewenst is. De periode van drie jaar die daarvoor is gesteld, is volgens het college voldoende. Volgens het college kunnen de machines worden verplaatst naar het niet ontgronde deel van perceel 167. Daarna kunnen de machines ook werkzaam zijn buiten de percelen waarvoor vergunning is verleend, aldus het college.
2.2. Ingevolge vergunningvoorschrift 1.3 moeten de inrichtingsverplichtingen op het perceel kadastraal bekend gemeente Gemert, sectie P met perceelnummer 166 uiterlijk 1 januari 2016 zijn uitgevoerd.
2.3. De Afdeling overweegt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gewenst is de afronding van de ontgronding en de inrichting van perceel nr. 166 te doen plaatsvinden en dat de daarvoor beschikbare termijn voldoende is. Daarbij betrekt de Afdeling dat in 1965 voor het eerst vergunning is verleend voor het ontgronden van het perceel thans bekend als gemeente Gemert, sectie P, nr. 166. [appellant] heeft niet weersproken dat het mogelijk is de machines voor het zeven en verwerken van het zand te verplaatsen. Deze beroepsgrond faalt.
Geldigheidsduur vergunning
3. [appellant] keert zich ertegen dat vergunning is verleend tot 1 januari 2017 en geen optie voor een verlenging tot 1 januari 2022 is opgenomen. Daartoe voert hij aan dat hij ongeveer 4.000 m3 tot 5.000 m3 zand per jaar wint en in de put nog ongeveer 51.000 m3 zand aanwezig is, zodat er nog voor minimaal tien jaar zand aanwezig is. Hij betoogt dat de zandwinning is afgestemd op het gebruik van zand, maar dat in verband met de economische crisis de vraag naar zand is afgenomen, zodat hij meer tijd nodig heeft om het zand te winnen. Hij veroorzaakt volgens hem op deze wijze de minste hinder voor de omgeving.
3.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 1.1 moeten de ontgrondingsactiviteiten uiterlijk 1 januari 2017 zijn beëindigd.
3.2. De Afdeling overweegt dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat een verlenging van de vergunning met meer dan vijf jaar niet wenselijk is in verband met de lange looptijd van de zandwinning, waarvoor in 1965 de eerste vergunning is verleend. Daarbij heeft het college betrokken dat de belangen van landschap, natuur en recreatie gebaat zijn bij oplevering en inrichting van de zandwinlocatie volgens het gebruik zoals dat in het bestemmingsplan is opgenomen. Ook heeft het college daarbij betrokken dat de effecten van de zandwinning op de omgeving en op de belangen van derden in dat geval zo beperkt mogelijk worden gehouden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant] kan verzoeken om aanpassing van het voorschrift, wanneer hij de ontgronding wenst voort te zetten na de termijn genoemd in het voorschrift. Ter zitting heeft het college verklaard dat dan een nieuwe afweging zal worden gemaakt. Deze beroepsgrond faalt.
Termijn voor de inrichting van de hele locatie
4. [appellant] keert zich tegen de in vergunningvoorschrift 1.2 opgenomen inrichtingsverplichtingen per 1 januari 2019. Hij stelt dat hij voornemens is de put binnen een redelijke termijn na het einde van de zandwinning af te werken. Daartoe stelt hij een termijn van twee jaar voor.
4.1. Het college betoogt dat de zandwinning al zeer lange tijd gaande is. Het college wijst er daartoe op dat de eerste vergunning in 1965 is verleend. Het is volgens het college in het algemeen belang dat de zandwinlocatie zo spoedig mogelijk wordt opgeleverd en ingericht volgens de bestemming. Bovendien worden de effecten op de omgeving daardoor beperkt.
4.2. Ingevolge vergunningvoorschrift 1.2 moeten de inrichtingsverplichtingen uiterlijk 1 januari 2019 zijn uitgevoerd.
De Afdeling overweegt dat ingevolge vergunningvoorschrift 1.2 de inrichtingsverplichtingen twee jaar na het einde van de ontgrondingsactiviteiten moeten zijn uitgevoerd. In zoverre kan niet worden geoordeeld dat geen redelijke termijn is gesteld voor de afwerking van de zandput. De Afdeling overweegt voorts dat de vergunningvoorschriften, waaronder voorschrift 1.2, kunnen worden gewijzigd.
Conclusie
5. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 16 juli 2012 dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, voor zover het vergunningvoorschrift 6 betreft. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het beroep is voor het overige ongegrond.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor zover [appellant] heeft verzocht om vergoeding van de reiskosten voor twee personen, wijst de Afdeling dit verzoek reeds af, omdat het beroepschrift door één persoon is ingediend. De Afdeling ziet geen aanleiding een vergoeding voor verletkosten vast te stellen voor meer dan zes uur.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 16 juli 2012, kenmerk C2043896/3051150, voor zover het vergunningvoorschrift 6 betreft;
III. bepaalt dat vergunningvoorschrift 6 als volgt luidt: "Het terrein dient verder te worden opgeleverd overeenkomstig de als zodanig door ons gewaarmerkte kadastrale tekening genaamd "[appellant] te Handel; Profielen", gedateerd 10 januari 2012 met de bijbehorende afwerkprofielen "afwerkplan met profielen" A - A tot en met J - J, gedateerd 11 januari 2012 van BMD Advies te Breda. Met de restricties dat de aangegeven breedte tussen de waterlijnen van dwarsprofiel I - I "Landtong Dwars", 6 meter bedraagt op de waterlijn van 20,71 meter + NAP EN de aangegeven lengte vanaf de perceelsgrens tot waterlijn op dwarsprofiel J - J "Landtong lengte" 41 meter bedraagt op de waterlijn van 20,71 meter + NAP.";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voor zover vernietigd;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 331,76 (zegge: driehonderdeenendertig euro en zesenzeventig cent;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
433.