201211652/1/R4.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2011, kenmerk PZH-2011-307636329, heeft het college van gedeputeerde staten (hierna: het college) geweigerd met toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Verordening Ruimte (hierna: de verordening) ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder g, van de verordening.
Bij besluit van 10 juli 2012, kenmerk PZH-2012-341060954, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [algemeen directeur] van [appellante], vergezeld door N.P.J. Olsthoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.T.F. Vermeulen en J.W. Plugge, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland heeft het college gevraagd om een ontheffing van de bepaling in de verordening dat bestemmingsplannen buiten de bebouwingscontouren uitbreiding van bedrijven die een directe binding hebben met glastuinbouw en noodzakelijk zijn voor het functioneren van glastuinbouw, uitsluitend mogelijk maken voor zover het areaal voor glastuinbouw niet wordt verminderd. De aanvraag is gedaan ten behoeve van de uitbreiding van [appellante] op het perceel aan de Zijlweg te De Lier, dat is gelegen buiten vorenbedoelde bebouwingscontour. [appellante] levert installaties voor klimaat- en procesautomatisering voor onder meer glastuinbouw. De uitbreiding van [appellante] heeft een vermindering van het glastuinbouwareaal tot gevolg.
2. [appellante] betoogt dat het college ten onrechte het bezwaar ongegrond heeft verklaard en de weigering om ontheffing te verlenen niet heeft herroepen. Hiertoe voert zij aan dat het college meer gewicht had moeten toekennen aan het belang van [appellante] bij uitbreiding van haar bedrijf dan aan het belang van het behoud van het glastuinbouwareaal. In dat verband acht [appellante] van belang dat uitbreiding van haar bedrijf op een andere locatie niet mogelijk is, vanwege de grote investeringen die [appellante] in haar huidige locatie heeft gedaan.
Verder betoogt [appellante] dat het college heeft miskend dat het desbetreffende perceel vanwege de ligging en de beperkte oppervlakte niet geschikt is voor de vestiging van een nieuw glastuinbouwbedrijf, dan wel voor uitbreiding van een nabijgelegen glastuinbouwbedrijf. Hierdoor is er geen sprake van een onevenredige aantasting van het belang van het behoud van het glastuinbouwareaal, aldus [appellante].
Voorts heeft het college volgens [appellante] miskend dat compensatie van grond binnen de gemeente Westland niet mogelijk is.
Ten slotte voert [appellante] aan dat het college het verzoek ten onrechte niet heeft beoordeeld vanuit het totale tuinbouwcluster, waarop de bedrijfsvoering van [appellante] aansluit.
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de uitbreiding van [appellante] alleen is toegestaan, indien het verlies aan glastuinbouwareaal elders binnen de gemeente Westland wordt gecompenseerd. Nu deze compensatie niet mogelijk is, kan geen ontheffing worden verleend. Het college stelt verder dat een ongewenst precedent wordt geschapen als de ontheffing wordt verleend zonder dat is voorzien in compensatie van het verlies aan glastuinbouwareaal.
2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de verordening sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren zoals aangegeven op kaart 1 bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder g, van de verordening is, in afwijking van het eerste lid, binnen de begrenzing van het ‘glastuinbouwbedrijvengebied’, zoals aangegeven op kaart 2, naast glastuinbouw de vestiging of uitbreiding mogelijk van bedrijven en andere functies die een directe binding hebben met de glastuinbouw en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de glastuinbouw, zoals transportbedrijven, verpakkings- en verwerkingsbedrijven en kennisinstituten. De vestiging [kennelijk is bedoeld: de vestiging of uitbreiding] is alleen mogelijk als sprake is van intensief ruimtegebruik en het areaal voor de glastuinbouw niet wordt verminderd. Dit kan bijvoorbeeld door de toepassing van dubbel grondgebruik van bedrijven in combinatie met glas.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de verordening is het college bevoegd ontheffing te verlenen van de bepalingen van deze verordening ten behoeve van de vestiging, de bouw, de verplaatsing of de uitbreiding van een woning, een bedrijf, een kantoor of een andere functie, of de functiewijziging van een bestaand gebouw of gebouwencomplex. Hiervoor moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a) er is sprake van een groot maatschappelijk, sociaal en/of (bedrijfs)economisch belang;
b) de provinciale belangen zoals verwoord in de provinciale structuurvisie worden niet in onevenredige mate aangetast;
c) er zijn geen reële andere mogelijkheden én
d) de negatieve effecten worden zo veel mogelijk beperkt.
2.3. Het perceel aan de Zijlweg is gelegen buiten de bebouwingscontouren zoals aangegeven op kaart 1 in bijlage 2 bij de verordening en binnen de begrenzing van het glastuinbouwbedrijvengebied zoals aangegeven op kaart 2 in bijlage 2 bij de verordening. Niet in geschil is dat [appellante] een directe binding heeft met de glastuinbouw en noodzakelijk is voor het functioneren van de glastuinbouw.
2.4. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de provinciale belangen niet in onevenredige mate worden aangetast, omdat niet is voorzien in de compensatie van het glastuinbouwareaal dat als gevolg van de uitbreiding van [appellante] verloren gaat.
Het college gaat hiermee voorbij aan het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de verordening, gelezen in samenhang met artikel 2, tweede lid, aanhef en onder g, tweede volzin, van de verordening. Door te stellen dat de provinciale belangen in onevenredige mate worden aangetast, reeds omdat geen compensatie wordt geboden voor het verlies aan glastuinbouwareaal, miskent het college dat de beoordeling van de vraag in hoeverre de provinciale belangen in onevenredige mate worden aangetast, een belangenafweging vergt. De enkele constatering dat geen compensatie wordt geboden voor het verlies aan glastuinbouwareaal volstaat in het kader van die belangenafweging niet, omdat artikel 15, eerste lid, van de verordening de mogelijkheid om ontheffing te vragen van deze voorwaarde uit artikel 2, tweede lid, aanhef en onder g, tweede volzin, niet uitsluit.
Gelet op het voorgaande heeft het college ten onrechte gesteld dat reeds omdat het verlies aan glastuinbouwareaal niet wordt gecompenseerd, het verkrijgen van de gevraagde ontheffing niet mogelijk is. Het college heeft voorts onvoldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze het in zijn besluit de door [appellante] gestelde omstandigheid dat het desbetreffende perceel vanwege de ligging en de beperkte oppervlakte niet geschikt is voor de vestiging van een nieuw glastuinbouwbedrijf, dan wel voor uitbreiding van een nabijgelegen glastuinbouwbedrijf, heeft betrokken. Voorts heeft het college niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre de gevreesde precedentwerking van het verlenen van ontheffing reëel is, nog daargelaten dat niet is uitgesloten dat alsnog deugdelijk wordt gemotiveerd waarom geen ontheffing zou kunnen worden verleend.
In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling, gelet op het voorgaande, aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De Afdeling zal het college opdragen om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Daarbij zal het college aan de hand van de in artikel 15, eerste lid, van de verordening genoemde voorwaarden moeten bezien of de gevraagde ontheffing in dit geval, bij afweging van alle betrokken belangen, kan worden verleend.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 10 juli 2012, kenmerk PZH-2012-341060954;
III. draagt het college op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen;
IV. gelast dat het college aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
528-786.