ECLI:NL:RVS:2013:448

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
201209683/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor varkens- en zoogkoeienhouderij in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 juli 2013 uitspraak gedaan over de weigering van een vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een varkens- en zoogkoeienhouderij in Someren. Het college van burgemeester en wethouders van Someren had op 24 augustus 2012 besloten om de vergunning niet te verlenen op basis van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer, omdat de gevraagde vergunning in strijd zou zijn met het geldende bestemmingsplan. De appellant, wonend te Someren, heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 juli 2013 is de zaak behandeld, waarbij het college werd vertegenwoordigd door L.H.M.M. van de Kerkhof, mr. S. Salemans en ing. P.M.H. van Mil. De appellant werd vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof. De Raad van State heeft overwogen dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) niet van toepassing is op deze zaak, omdat de aanvraag voor de milieuvergunning vóór de inwerkingtreding van de Wabo was ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat de vergunning op grond van artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer terecht is geweigerd, omdat deze in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied 1998".

De appellant voerde aan dat het bestemmingsplan "Buitengebied Someren" intensieve veehouderij op zijn perceel mogelijk maakt, maar de Raad van State oordeelde dat het college terecht had gesteld dat het bestemmingsplan abusievelijk intensieve veehouderij toestaat. De voorzitter van de Afdeling had eerder al het besluit van de raad geschorst, wat de onzekerheid over de planologische mogelijkheden voor de intensieve veehouderij vergrootte. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat het college de vergunning niet in redelijkheid had kunnen weigeren.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de vergunning door het college in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

201209683/1/A4.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Someren,
en
het college van burgemeester en wethouders van Someren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft het college geweigerd aan [appellant] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer te verlenen voor het oprichten en in werking hebben van een varkens- en zoogkoeienhouderij gelegen aan de [locatie] te Someren.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar het college, vertegenwoordigd door L.H.M.M. van de Kerkhof, mr. S. Salemans en ing. P.M.H. van Mil, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij] en anderen, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een milieuvergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2. Ingevolge artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
Ingevolge het derde lid kan in afwijking van het eerste lid de vergunning worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met het bestemmingsplan.
3. Het college heeft bij het bestreden besluit op grond van artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer de vergunning geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan.
4. [appellant] betoogt dat de vergunning ten onrechte vanwege strijd met het bestemmingsplan is geweigerd. Hiertoe voert [appellant] aan dat het door de raad van de gemeente Someren op 29 juni 2011 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Someren" op zijn perceel aan de [locatie] intensieve veehouderij mogelijk maakt.
4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de gevraagde vergunning in strijd is met het ten tijde van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998". Het door [appellant] bedoelde bestemmingsplan is, voor zover dat ziet op de aanduiding "intensieve veehouderij" voor zijn perceel, door de voorzitter van de Afdeling geschorst bij uitspraak van 9 december 2011 in zaak nr. 201109822/2/R3.
Voorts stelt het college zich op het standpunt dat het onzeker is of de intensieve veehouderij, waarop de gevraagde vergunning ziet, in de toekomst planologisch mogelijk zal zijn.
4.2. Ingevolge artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer kan het college de vergunning weigeren indien daardoor strijd ontstaat met het geldende bestemmingsplan. Ten tijde van het bestreden besluit gold het bestemmingsplan "Buitengebied 1998". Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 december 2009 in zaak nr. 200900263/1/M2; www.raadvanstate.nl) is de gevraagde vergunning in strijd met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998".
Voor zover [appellant] betoogt dat het college de gevraagde vergunning niet in redelijkheid wegens strijd met het geldende bestemmingsplan heeft kunnen weigeren, nu het op 29 juni 2011 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Someren" intensieve veehouderij op het perceel aan de [locatie] mogelijk maakt, wordt als volgt overwogen. Het college heeft het standpunt ingenomen dat dat bestemmingsplan abusievelijk intensieve veehouderij op het perceel van [appellant] toestaat. Uit het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, in samenhang met de Nota beoordeling zienswijzen, volgt dat de raad heeft beoogd om in het voorliggende plan binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" op de locatie [locatie] te Someren geen intensieve veehouderij toe te staan. Het bestemmingsplan is echter bij de vaststelling daarvan in zoverre niet aangepast. De voorzitter van de Afdeling heeft hierin aanleiding gezien om bij uitspraak van 9 december 2011 in zaak nr. 201109822/2/R3, te overwegen dat de verwachting is dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat het besluit van de raad, voor zover het ter plaatse intensieve veehouderij mogelijk maakt, dient te worden vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De voorzitter heeft vervolgens het besluit van de raad geschorst, voor zover het betreft de aanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel van [appellant]. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk dat het bestemmingsplan "Buitengebied Someren" wat betreft het perceel van [appellant] ongewijzigd in werking zal treden.
Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij het bestreden besluit vanwege het nieuwe bestemmingsplan niet in redelijkheid de gevraagde vergunning heeft kunnen weigeren wegens strijd met het geldende bestemmingsplan.
De beroepsgrond faalt.
5. Nu de gevraagde vergunning reeds mocht worden geweigerd wegens strijd met het geldende bestemmingsplan, behoeft hetgeen [appellant] voor het overige in beroep heeft aangevoerd geen bespreking.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
163-792.