ECLI:NL:RVS:2013:480

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
201301695/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle over het projectplan Waterlichaam Bolscherbeek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 9 januari 2013, waarin het beroep tegen het besluit van het algemeen bestuur van het Waterschap Regge en Dinkel om het projectplan Waterlichaam Bolscherbeek vast te stellen, ongegrond werd verklaard. Het projectplan, vastgesteld op 11 juli 2012, voorziet in een herinrichting van de Bolscherbeek, met onder andere de aanleg van natuuroevers en onderhoudspaden, en het vispasseerbaar maken van twaalf stuwen. De appellanten betogen dat de uitvoering van het projectplan negatieve gevolgen heeft voor hun landbouwgronden, onder andere door een aantrekkende werking op beschermde planten en dieren en een stijging van het grondwaterpeil.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 juli 2013 ter zitting behandeld. De vertegenwoordigers van het algemeen bestuur hebben hun standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat de natuuroevers niet zodanig zijn dat ze een significante aantrekkende werking hebben op beschermde soorten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de natuuroevers, die in beginsel een breedte van ongeveer 2,5 meter hebben, niet zullen leiden tot een beperking van de exploitatiemogelijkheden van de landbouwgronden van de appellanten.

Daarnaast werd betoogd dat de herinrichting zou leiden tot een stijging van het grondwaterpeil, wat ook negatieve gevolgen zou hebben voor de landbouw. De Afdeling concludeert dat de veranderingen in het grondwaterpeil niet significant zijn en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de exploitatiemogelijkheden niet in gevaar komen. Ook de zorgen over een hogere onkruiddruk werden door de Afdeling niet onderbouwd, aangezien het projectplan maatregelen bevat om deze druk te beperken.

Uiteindelijk oordeelt de Afdeling dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201301695/1/A4.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 9 januari 2013 in zaak nr. 12/840 en 12/844 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het algemeen bestuur van het Waterschap Regge en Dinkel.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2012 heeft het algemeen bestuur het projectplan Waterlichaam Bolscherbeek vastgesteld.
Bij uitspraak van 9 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. Guijs, ing. P.J. Damsté en F.J. Koop, allen werkzaam bij het waterschap, is verschenen.
Overwegingen
1. Het projectplan voorziet in een herinrichting van de Bolscherbeek. De herinrichting bestaat onder meer uit het aanleggen van natuuroevers, het creëren van onderhoudspaden aan beide zijden van de Bolscherbeek alsmede uit het vispasseerbaar maken van twaalf stuwen. De voorziene natuuroevers worden in beginsel aan weerszijden van de Bolscherbeek gerealiseerd en zullen een breedte hebben van ongeveer 2,5 m. De gronden van [appellant] en anderen grenzen aan de Bolscherbeek dan wel aan de voorziene natuuroevers.
2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet wordt onder bergingsgebied verstaan: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen.
Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, dient de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder te geschieden overeenkomstig een door hem vast te stellen projectplan.
Ingevolge het tweede lid bevat het plan ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk.
3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de uitvoering van het projectplan, met name de aanleg van natuuroevers, een aantrekkende werking heeft voor planten of dieren die worden beschermd door de Flora- en faunawet, waardoor zij in de exploitatiemogelijkheden van hun landbouwgronden worden beperkt.
3.1. De natuuroevers worden onder meer gerealiseerd ten behoeve van de verbetering van de waterkwaliteit van de Bolscherbeek. De verbetering van de waterkwaliteit bevordert het leefklimaat van reeds in de Bolscherbeek levende planten en dieren. Niet aannemelijk is geworden dat het standpunt van het algemeen bestuur dat de natuuroevers te smal zijn om een habitat te vormen voor nieuwe planten en dieren en derhalve geen aantrekkende werking zullen hebben, onjuist is. Hierbij is van betekenis dat de aan de Bolscherbeek en de natuuroevers grenzende gronden als landbouwgronden in gebruik zijn. Gelet hierop heeft het algemeen bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene natuuroevers, zo ook de rechtbank heeft overwogen, op planten en dieren niet een zodanige aantrekkende werking hebben dat dit zal leiden tot een beperking van exploitatiemogelijkheden van de landbouwgronden van [appellant] en anderen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het grondwaterpeil door de uitvoering van het projectplan stijgt en dat door deze stijging de exploitatiemogelijkheden van hun landbouwgronden worden beperkt.
4.1. Uit de stukken komt naar voren dat als gevolg van de herinrichting van de Bolscherbeek de grondwaterstanden zeer beperkt zullen veranderen. Het nieuwe stuwpeil ligt tussen het huidige zomer- en winterpeil in, waardoor wordt verwacht dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand licht zal stijgen en de gemiddelde laagste grondwaterstand licht zal dalen.
Met toepassing van de zogenoemde methode Hulpmiddel Evaluatie Landinrichtings Projecten, een landelijke methode om gewasopbrengst te bepalen op basis van grondwaterstand en bodemtype, is voor het stroomgebied van de Bolscherbeek de huidige droogte- en natschade berekend. Uit een vergelijking van bijlage 3, kaart huidig percentage natschade, met bijlage 8, kaart toekomstig percentage natschade en kaart effect natschade, volgt dat de wijzigingen in het grondwaterpeil niet tot gevolg hebben dat de landbouwgronden van [appellant] en anderen in een categorie met een groter schadepercentage vallen. Gelet hierop en nu [appellant] en anderen hun betoog niet nader hebben onderbouwd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat door stijging van het grondwaterpeil de exploitatiemogelijkheden van [appellant] en anderen worden beperkt.
Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat door de realisering van het projectplan een hogere onkruiddruk zal ontstaan waardoor de exploitatiekosten van hun landbouwgronden zullen toenemen.
5.1. In het projectplan zijn maatregelen opgenomen om de onkruiddruk op de aan de Bolscherbeek en de natuuroevers grenzende gronden te beperken. De waterbodem, de natuurvriendelijke oevers en de onderhoudspaden worden met regelmaat gemaaid en het maaisel afkomstig van de natuurvriendelijke oevers, wordt afgevoerd. De onderhoudspaden, zo staat in het bij de rechtbank bestreden besluit, vormen een buffer tussen de natuuroevers en de daaraan grenzende gronden, waardoor de verspreiding van onkruid wordt tegengegaan. Gelet hierop en nu [appellant] en anderen hun betoog niet nader hebben onderbouwd, heeft het algemeen bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet te verwachten valt dat de onkruiddruk voor de aan de natuuroevers grenzende gronden zodanig is dat de exploitatiekosten van [appellant] en anderen zullen toenemen.
In het aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het algemeen bestuur om die reden niet in redelijkheid het projectplan heeft kunnen vaststellen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
163-792.