201302831/1/R6.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Margraten, gemeente Eijsden-Margraten,
en
de raad van de gemeente Eijsden-Margraten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouw Heiligerweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door ing. P.J.M. Meertens, werkzaam bij Meertens Vastgoed, en de raad, vertegenwoordigd door J.H.E. Rutten, werkzaam bij de gemeente, en ir. G. Graus, projectmanager, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de realisering van 75 woningen ten noordoosten van de kern van Margraten. Voorts worden 40 woningen door een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.
3. De raad neemt het standpunt in dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, voor zover dit is gericht op de bestemming "Groen" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" en voor zover het betreft artikel 4, lid 4.1, onder c en d, en lid 4.7, van de planregels, nu [appellant] daarover geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
3.1. [appellant] heeft zijn zienswijze gericht tegen de plandelen binnen het plangebied waar geen woningbouw mogelijk wordt gemaakt.
Het beroep van [appellant] voor zover dit ziet op de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" en de wijzigingsbevoegdheid naar "Natuur" zoals neergelegd in artikel 4, lid 4.7, van de planregels steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. De dubbelbestemming heeft in dit geval geen betrekking op het niet mogelijk maken van woningbouw. Verder heeft [appellant] de wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Natuur" niet in zijn zienswijze genoemd.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een over het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij pas bij vaststelling van het plan zag dat aan zijn gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" was toegekend, nu het plan op dit punt niet gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
3.2. Ten aanzien van het beroep van [appellant] voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Groen" ten zuiden van zijn bedrijf aan de [locatie A] en tegen artikel 4, lid 4.1, onder c en d, van de planregels overweegt de Afdeling dat op de gronden met die bestemming en ingevolge die planregel geen woningbouw mogelijk wordt gemaakt, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de zienswijze hier niet mede op is gericht geweest. Aldus steunt het beroep van [appellant] in zoverre op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Het betoog van de raad faalt in zoverre.
4. [appellant] richt zijn beroep tegen de toekenning van de bestemming "Agrarisch met waarden" aan zijn gronden en de daaraan aangrenzende gronden. Hiertoe voert [appellant] aan dat de desbetreffende gronden de meest geschikte uitbreidingslocatie voor woningen zijn in de gemeente. De vorige bestemming "Uit te werken woondoeleinden (UW)" was gelet hierop passender geweest. De raad had met de vorige bestemming eveneens invloed op het aantal te bouwen woningen omdat rekening kon worden gehouden met de marktvraag. De belangen van [appellant] zijn door de raad onvoldoende onderkend, gelet op de voorgeschiedenis en de wijze waarop met [appellant] is gecommuniceerd.
Volgens [appellant] heeft de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld, nu aan vergelijkbare plandelen wel een woonbestemming is toegekend.
4.1. De raad heeft, mede gelet op het onderzoek naar de woningbehoefte voor de periode 2010-2040, uitgevoerd door bureau Companen, het gemeentelijk woningbouwprogramma naar beneden bijgesteld van 675 naar 282 woningen. Het voorliggende plan maakt daarom ten opzichte van het vorige plan minder woningen mogelijk. De raad heeft voor de locatie van de 115 woningen die gronden aangewezen die aansluiten op de bestaande kern van Margraten, waarbij voorts rekening is gehouden met de aanleg van een ontsluitingsweg.
4.2. Blijkens de verbeelding zijn aan de gronden van [appellant] onder meer de bestemmingen "Wonen - 1" en "Agrarisch met waarden" en de aanduidingen "wro-zone - wijzigingsgebied 1" en "wro-zone - wijzigingsgebied 2" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarisch gebruik;
b. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast, waaronder begrepen de aanleg van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;
c. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden en de daarmee samenhangende landschapskarakteristiek;
d. bescherming van aangrenzend natuurgebied;
met daaraan ondergeschikt:
e. ontsluiting van de afzonderlijke percelen;
f. recreatief medegebruik;
g. geluidwerende voorzieningen in de vorm van een geluidwal;
h. wandel-, ruiter-, fiets-, wielren- en mountainbike-evenementen op bestaande wegen/paden.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, zijn de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen, in de vorm van:
1. vrijstaand;
2. twee-aan-een;
3. aaneengesloten;
b. aan huis verbonden beroepen;
c. tuinen en erven;
d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
Ingevolge artikel 17, lid 17.1, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" wordt gewijzigd in de bestemmingen "Wonen - 1", "Wonen - 2", "Groen" en "Verkeer", met dien verstande dat op grond van de wijzigingsbevoegdheid maximaal 40 woningen mogen worden gerealiseerd, met dien verstande dat in afwijking van artikel 14, lid 14.1, het aantal woningen binnen de bestemmingen "Wonen - 1" en "Wonen - 2" niet meer bedraagt dan 115.
Ingevolge lid 17.2 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" wordt gewijzigd in de bestemmingen "Wonen - 1", "Groen" en "Verkeer".
4.3. Blijkens de plankaart van het vorige bestemmingsplan "Heiligerweg" waren aan de gronden van [appellant] onder meer de bestemmingen "Uit te werken woondoeleinden (UW)" en "Groenvoorzieningen, interne structuur (Gi)" toegekend.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de voorschriften van dat plan waren de op de kaart voor "Groenvoorzieningen, interne structuur (Gi)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen, inclusief speelvoorzieningen;
b. waterpartijen en voorzieningen voor de opvang van hemelwater;
c. doeleinden van openbaar nut;
d. additionele voorzieningen.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, waren de op de kaart voor "Uit te werken woondoeleinden (UW)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
b. aan huis gebonden beroepen;
c. openbare nutsvoorzieningen en inzamelingsplaatsen voor afval;
d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
e. groen-, water- en speelvoorzieningen;
f. additionele voorzieningen.
4.4. In de toelichting bij het nu voorliggende plan is ten aanzien van de bevolkingsgroei en de benodigde hoeveelheid woningen opgemerkt dat de demografie in Zuid-Limburg een krimpende ontwikkeling laat zien, die zich naar verwachting de komende jaren zal doorzetten. Daarom heeft de raad aan onderzoeksbureau Companen gevraagd om een woonbehoefteanalyse voor de periode 2010-2040. Op basis van deze analyse heeft de raad besloten om het gemeentelijk woningbouwprogramma voor de periode 2010-2020 te reduceren van 675 naar 282 woningen. Dit heeft tot gevolg dat het oorspronkelijk geplande aantal van 225 tot 275 woningen aan de Heiligerweg in onderhavig bestemmingsplan is teruggebracht naar 115 woningen.
4.5. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft, mede gelet op de zienswijze van het college van gedeputeerde staten, aanleiding gezien het aantal woningen in het gebied Heiligerweg te beperken. Daarbij heeft de raad zich voor de woningbehoefte gebaseerd op het rapport van Companen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de woningbehoefte veel ruimer is dan in dat rapport is aangenomen. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen uitgaan van een behoefte van 115 woningen.
Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met andere plandelen wordt overwogen dat de raad, gelet op de behoefte van maximaal 115 woningen, heeft bezien welke gronden in ruimtelijk opzicht aansluiten bij de bestaande kern van Margraten. Voorts heeft de raad rekening gehouden met de aanleg van een ontsluitingsweg. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] in het kader van het beroep op het gelijkheidsbeginsel bedoelde plandelen in ruimtelijk opzicht overeenkomen met gronden waaraan in het voorliggende plan een woonbestemming dan wel een wijzigingsbevoegdheid naar een woonbestemming is toegekend. De gronden waarop het beroep van [appellant] ziet, zijn verder van de kern gesitueerd dan de gronden waaraan een woonbestemming dan wel een wijzigingsbevoegdheid naar een woonbestemming is toegekend. De raad heeft aldus niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bouwmogelijkheden niet in redelijkheid heeft kunnen beperken tot de in het plan daartoe aangewezen gronden. Daarbij komt dat niet is gebleken van concrete bouwplannen van [appellant] en hij bovendien op een gedeelte van zijn gronden woningen kan bouwen, zodat in zoverre ook met zijn belangen rekening is gehouden.
5. Voorts kan [appellant] zich niet verenigen met artikel 4, lid 4.1, onder c en d, van de planregels, nu deze regels naar zijn mening een inbreuk kunnen maken op het feitelijk agrarisch gebruik van de gronden. Hij vreest dat wat betreft het gebruik een koppeling moet worden gemaakt met de aangrenzende natuurgebieden.
5.1. De raad stelt dat artikel 4, lid 4.1, onder c en d, van de planregels [appellant] niet beperkt bij het uitvoeren van reguliere agrarische activiteiten.
5.2. Voor zover [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte artikel 4, lid 4.1, onder c en d, van de planregels heeft vastgesteld, overweegt de Afdeling dat uit deze planregels niet volgt dat [appellant] de gronden overeenkomstig artikel 4, lid 4.1, onder c en d, moet gebruiken. Artikel 4, lid 4.1, biedt slechts de mogelijkheid om de gronden daarvoor te gebruiken, evenals dit de mogelijkheid biedt om de gronden voor agrarische doeleinden te gebruiken. In zoverre is de vrees dat zijn gronden niet meer agrarisch gebruikt kunnen worden vanwege een koppeling met aangrenzende natuurgebieden, niet terecht.
6. [appellant] kan zich voorts niet verenigen met de bestemming "Groen" voor zover deze bestemming is toegekend aan de strook grond ten zuiden van zijn bedrijf op het perceel [locatie A].
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Groen" ten zuiden van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" zorgt voor een groenafscheiding tussen het bestaande bedrijf van [appellant] en de voorziene woningen.
6.2. Blijkens de verbeelding is aan de gronden ten zuiden van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" de bestemming "Groen" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen, bermen, beplanting en plantsoenen;
b. paden;
c. speelvoorzieningen;
d. nutsvoorzieningen;
e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
Ingevolge lid 6.2 mogen ten behoeve van de bestemming op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
6.3. [appellant] heeft ter zitting aangegeven dat de desbetreffende strook grond zijn eigendom is, dat deze strook is ingericht als grasland en dat hij de strook wil kunnen blijven gebruiken om zijn opstallen te bereiken. Voor zover [appellant] vreest dat hij op de desbetreffende gronden opgaande beplanting moet aanleggen, overweegt de Afdeling dat deze vrees onterecht is, aangezien de bestemming "Groen" slechts de mogelijkheid biedt om beplantingen aan te leggen. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, van de planregels kan de huidige inrichting van de strook grond worden gehandhaafd. Aldus wordt [appellant] niet beperkt in de gebruiksmogelijkheden van de strook grond met de bestemming "Groen".
7. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit betreft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" en artikel 4, lid 4.7, van de planregels;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
371-763.