201305179/1/A4.
Datum uitspraak: 19 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery (hierna: North Refinery), gevestigd te Delfzijl, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoekster,
en
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2013 heeft de minister op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening (EG) 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190; hierna: de Verordening) bezwaar gemaakt tegen het voornemen van ESA Entsorgungsservice Ackermann GmbH & Co. KG (hierna: ESA) om afvalstoffen als beschreven in kennisgeving DE1350/162802 van Duitsland naar Nederland over te brengen.
Tegen dit besluit heeft North Refinery bezwaar gemaakt.
Voorts heeft North Refinery hangende het bezwaar de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 juli 2013, waar North Refinery, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ozinga, advocaat te Den Haag, K.D. Siebert en ir. H.P. Yntema, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J. Teeninga, mr. K. Ulmer, mr. L. Stoffers en H.M. Witte, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De kennisgeving heeft betrekking op de overbrenging van 2.500 ton afvalstoffen in de periode 1 mei 2013 tot en met 30 april 2014. Deze afvalstoffen zijn afkomstig van ESA. ESA ontwatert door haar ingezamelde boor-, snij-, slijp- en walsolie (hierna: BSSW-olie). Het oliehoudende deel wordt vervolgens overgebracht naar North Refinery. Op de kennisgeving wordt dit aangeduid als Spaltöl. Volgens de kennisgeving bestaat het uit 40-100% olie, 0-50% water en 0-10% sediment. Bij North Refinery wordt het oliehoudende deel door middel van destillatie opgewerkt tot fluxolie.
2. De minister heeft in het advies van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 12 juni 2013 over de overbrenging door ESA van de afvalstoffen als beschreven in kennisgeving DE1350/162802, aanleiding gezien bezwaar te maken tegen deze overbrenging. Het college heeft geadviseerd om de gevraagde toestemming voor overbrenging van de afvalstoffen te weigeren. Volgens het college past North Refinery in strijd met voorschrift 2.2.5 van de aan haar verleende vergunning van 9 juni 2009 voor de verwerking van de afvalstoffen geen flocculatie toe om het oliehoudende deel verder te ontwateren. Hiertoe is zij volgens het college verplicht nu in vergunningvoorschrift 2.2.5 is bepaald dat de vergunninghouder dient te handelen conform het bij de aanvraag gevoegde Acceptatie en Verwerkingsbeleid en dit beleid stelt dat voor de verwerking van onder meer BSSW-olie wordt voldaan aan de minimumstandaarden van sectorplan 23 (thans: sectorplan 61) van het Landelijk Afvalbeheerplan 2 (hierna: het LAP 2). De minimumstandaard van sectorplan 61 schrijft volgens het college in dit geval voor dat de afvalstoffen geflocculeerd dienen te worden.
De minister heeft zich ter zitting, naar aanleiding van het standpunt van North Refinery dat reeds bij ESA in Duitsland overeenkomstig de BREF ferrometaalbewerking flocculatie wordt toegepast, op het standpunt gesteld dat de BREF ferrometaalbewerking als resultaat voorschrijft dat de samenstelling van de emulsie van olie en water uiteindelijk teruggebracht wordt tot minimaal 90% aan olie en 10% aan water. Volgens de minister wordt dit resultaat niet gehaald bij ESA, zodat niet in overeenstemming met de BREF ferrometaalbewerking wordt ontwaterd en North Refinery verplicht is om flocculatie toe te passen.
3. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, voor zover hier van belang en kort weergegeven, kan de minister wanneer een kennisgeving inzake een gepland transport van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen wordt gedaan, bezwaren indienen indien een inrichting waarheen de stoffen worden overgebracht geen vergunning heeft voor de geplande nuttige toepassing van afvalstoffen.
Sectorplan 61 van het LAP 2 ziet op BSSW-olie. Volgens het sectorplan is BSSW-olie een oliehoudende vloeistof die bij de bewerking van metalen en kunststoffen is toegepast en, voor zover nodig, van metaal- en/kunststofverontreinigingen is ontdaan. BSSW-olie bestaat uit olie, water en/of emulsies. De minimumstandaard van sectorplan 61 voor de be- en verwerking van BSSW-olie is scheiden van de olie- en de waterfractie door membraanfiltratie, ultrafiltratie of flocculatie. De minimumstandaard voor de be- en verwerking van de oliefractie is volgens het sectorplan nuttige toepassing met hoofdgebruik als brandstof. Inzet van de oliefractie als reductiemiddel bij hoogovens is volgens het sectorplan eveneens toegestaan.
4. North Refinery voert aan dat de aan haar verleende vergunning niet voorschrijft dat zij voor de verwerking van de over te brengen afvalstoffen flocculatie toepast, nu het scheidingsproces van water en olie in overeenstemming met de BREF ferrometaalbewerking reeds via flocculatie en thermische verhitting bij ESA in Duitsland heeft plaatsgevonden. De reststroom die hierdoor ontstaat heeft, zoals vermeld op de kennisgeving, euralcode 19 02 07, aldus North Refinery. Deze euralcode die, zoals vermeld in de Verordening, ziet op ‘door afscheiding verkregen oliën en concentraten’ is volgens North Refinery niet van toepassing op BSSW-olie. Volgens North Refinery is sectorplan 61 daarom niet van toepassing op de over te brengen afvalstoffen. Wanneer sectorplan 61 wel van toepassing zou zijn wordt volgens North Refinery hiermee in overeenstemming gehandeld nu bij ESA in Duitsland flocculatie plaatsvindt en zij het oliehoudende deel door middel van destillatie opwerkt tot fluxolie. Ter zitting heeft North Refinery gesteld dat ten gevolge van het toepassen van destillatie minder dan 1% water overblijft.
4.1. Hetgeen North Refinery aanvoert werpt de vraag op of sectorplan 61 van het LAP 2 van toepassing is op de over te brengen afvalstoffen. Wanneer ervan uit wordt gegaan dat sectorplan 61 wel van toepassing is op de over te brengen afvalstoffen en dat zoals de minister stelt het oliehoudende deel maximaal 10% water mag bevatten, lijkt North Refinery weliswaar formeel niet aan sectorplan 61 te voldoen, omdat zij geen flocculatie toepast, maar materieel wel wanneer door destillatie minder dan 1% water achterblijft. Gelet hierop bestaat gerede twijfel of de minister terecht op de door hem genoemde gronden bezwaar heeft gemaakt tegen de overbrenging van de afvalstoffen.
5. De voorzitter ziet in hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
6. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van 23 mei 2013, kenmerk DE1350/162802 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat met deze uitspraak geacht wordt schriftelijke toestemming te zijn verleend voor de overbrenging overeenkomstig het kennisgevingsformulier met kenmerk DE1350/162802;
III. veroordeelt de minister van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de minister van Infrastructuur en Milieu aan de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Schoppers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013
578.