ECLI:NL:RVS:2013:530

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
201201649/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B.P. Vermeulen
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van marktvergunning wegens betalingsachterstand en de bevoegdheid van het college

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 22 december 2011 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 4 november 2009 besloten om de aan [appellant] verleende marktvergunning per 21 december 2009 te schorsen, totdat hij zijn betalingsachterstand van € 3.889,33 had voldaan. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit op 3 juni 2010 ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 maart 2013 behandeld. Tijdens deze zitting was [appellant] aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van het college, mr. S.B.H. Fijneman. De Afdeling overwoog dat het college bevoegd was om de vergunning te schorsen op basis van de Gemeentewet en de Marktverordening Rotterdam 2008. De schorsing was bedoeld om de betalingsachterstand te beperken en gaf [appellant] de kans om zijn schuld in te lossen.

[Appellant] betoogde dat de schorsing niet in redelijkheid kon worden opgelegd en dat het college niet had gekeken naar de specifieke omstandigheden van zijn situatie. De Afdeling oordeelde echter dat de schorsing voor drie maanden evenredig was en niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat deze maatregel voor alle marktkooplieden gelijk gold. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kon blijven, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201201649/1/A3.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2011 in zaak nr. 10/3014 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2009 heeft het college een aan [appellant] verleende marktvergunning per 21 december 2009 geschorst tot aan de datum dat hij zijn betalingsachterstand van € 3.889,33 heeft voldaan.
Bij besluit van 3 juni 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 229 van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van:
a. het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn;
b. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
c. (…).
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van rechten markten en straathandel 2010 (hierna: de verordening) worden onder de naam 'rechten markten en straathandel' rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, bestaande uit het ter beschikking stellen van een staanplaats voor de uitvoering van de markthandel.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a, worden de rechten markten en straathandel geheven van degene aan wie een in artikel 2, onderdeel a, genoemde staanplaats ter beschikking is gesteld.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, zijn de rechten bedoeld in artikel 2, onderdeel a, verschuldigd bij de aanvang van het heffingstijdvak.
Ingevolge 4, eerste lid, van de Marktverordening Rotterdam 2008 (hierna: de marktverordening), is het verboden een staanplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder g, kan het college een marktvergunning, al dan niet voorwaardelijk, intrekken, dan wel telkens voor een nader te bepalen aantal marktdagen of te bepalen periode, al dan niet voorwaardelijk, schorsen, indien de vergunninghouder niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.
2. De Afdeling verstaat het besluit van 4 november 2009 aldus dat het college, alvorens bij nadere besluitvorming tot intrekking over te gaan, de marktvergunning van [appellant] vanaf 21 december 2009 heeft geschorst voor een periode van drie maanden, en dat [appellant] deze schorsing ongedaan kan maken door zijn betalingsachterstand van € 3.889,33 te voldoen.
3. Het college heeft zich in zijn besluit van 3 juni 2010 op het standpunt gesteld dat de betalingsachterstand van [appellant] betrekking heeft op een periode waarin hij niet ziek was en daadwerkelijk zijn staanplaatsen heeft ingenomen. Volgens het college waren er geen termen aanwezig om het marktgeld niet te betalen en bestond geen aanleiding om wederom in te gaan op het verzoek om restitutie, welk verzoek eerder bij brief van 23 december 2008 was afgewezen. Teneinde de schuld niet verder te laten oplopen en de gelegenheid te bieden de schuld langs andere weg te delgen, is het een vaste praktijk van het college om bij een betalingsachterstand de vergunning voor een periode van drie maanden te schorsen, alvorens tot intrekking over te gaan.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was zijn marktvergunning te schorsen. Volgens [appellant] heeft hij voor de periode 1 januari 2004 tot en met april 2008 aan het college onverschuldigd marktgeld betaald, omdat hij wegens ziekte afwezig was. Door het niet voldoen van het marktgeld vanaf 1 oktober 2008 meent [appellant] deze volgens hem onverschuldigde betaling te kunnen verrekenen.
4.1. Ingevolge artikel 229, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, in samenhang bezien met artikel 2, aanhef en onder a, en artikel 3, aanhef en onder a, van de verordening, heft het college rechten van degene aan wie een staanplaats ter beschikking is gesteld. Niet wordt betwist dat het college [appellant] in de periode vanaf 1 oktober 2008 een staanplaats als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van de verordening ter beschikking heeft gesteld. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de verordening zijn de in artikel 2, aanhef en onder a, van die verordening bedoelde rechten verschuldigd bij de aanvang van het heffingstijdvak.
Het voorgaande betekent dat [appellant] vanaf 1 oktober 2008 rechten verschuldigd was. Niet is betwist dat deze rechten ten tijde van het besluit van 4 november 2009 € 3.889,33 bedroegen en dat [appellant] dat bedrag niet heeft voldaan. Dat betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college ingevolge artikel 12, aanhef en onder g, van de marktverordening bevoegd was tot schorsing van de vergunning van [appellant] over te gaan. Dat [appellant] wegens een vermeend onverschuldigde betaling uit een eerdere periode ter verrekening het marktgeld niet heeft voldaan doet daaraan niet af. Daargelaten het antwoord op de vraag of [appellant] aan de voorwaarden voor restitutie van eerdere vermeend onverschuldigde betalingen voldoet, bestaat er geen bevoegdheid tot verrekening, nu daarin niet bij wettelijk voorschrift is voorzien, zoals op grond van artikel 4:93, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is vereist.
Het betoog faalt.
5. Voorts betoogt [appellant] dat het college zijn marktvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen schorsen voor een periode van drie maanden. Volgens [appellant] is de vaste praktijk van het college om een vergunning voor drie maanden te schorsen wegens betalingsachterstand in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat het college geen rekening houdt met de hoeveelheid marktplaatsen en marktdagen die een marktkoopman inneemt. Volgens [appellant] komt een schorsing van drie maanden voor de ene marktkoopman neer op meer dagen dan voor een andere marktkoopman. Tot slot verzoekt hij om vergoeding van de door hem geleden schade.
5.1. Met de vaste praktijk van het college om bij betalingsachterstand een marktvergunning voor een periode van drie maanden te schorsen, alvorens tot intrekking over te gaan, is beoogd een ontstane betalingsachterstand niet verder te laten oplopen. Daarnaast kan een betrokkene in deze periode volgens het college de betalingsachterstand trachten in te lossen.
Een dergelijke schorsing voor de duur van drie maanden, alvorens tot intrekking over te gaan, is naar het oordeel van de Afdeling evenredig in verhouding tot het met die schorsing te dienen belang van beperking van de schuld. Voorts is een schorsing voor drie maanden niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Juist om te bereiken dat de maatregel voor een ieder in gelijk mate leidt tot beperking van de schuld, dient deze betrekking te hebben op alle marktplaatsen waarover een betrokkene beschikt en alle marktdagen waarop een betrokkene die marktplaatsen inneemt, ongeacht het aantal. In zoverre wijkt de hier aan de orde zijnde maatregel af van die welke aan de orde was in de uitspraak van 9 november 2011 (zaak nr. 201011688/1/H3), waarbij bij wege van sanctie een schorsing voor drie maanden wegens verbaal geweld was opgelegd. Anders dan in dat geval had [appellant] het in eigen hand de schorsing door betaling ongedaan te maken en aldus het aantal marktdagen waarvoor de schorsing gold te beperken.
6. De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Reeds hierom komt [appellant] niet in aanmerking voor vergoeding van de door hem gestelde schade.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
176-671.