ECLI:NL:RVS:2013:536

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
201206542/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2012, waarin het beroep van [appellant] tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst had op 26 oktober 2011 de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag van [appellant] over de jaren 2007 en 2008 herzien en vastgesteld op nihil, waarbij in totaal € 9.594,00 van hem werd teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht had gehandeld, maar [appellant] was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak op 16 juli 2013 behandeld. [appellant] voerde aan dat de Belastingdienst ten onrechte had gesteld dat hij geen kosten voor kinderopvang had gemaakt en dat de Belastingdienst niet om bewijs had gevraagd. De Raad van State oordeelde dat de Belastingdienst niet aannemelijk had gemaakt dat [appellant] op de hoogte was van een te hoge toekenning van de tegemoetkomingen. De Raad concludeerde dat de Belastingdienst de herzieningsbevoegdheid had verloren door de definitieve vaststelling van de tegemoetkomingen in 2010.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant] tegen het besluit van de Belastingdienst gegrond. De besluiten van 26 oktober 2011 werden herroepen en de Belastingdienst werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant]. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.

Uitspraak

201206542/1/A2.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2012 in zaak nr. 11/5777 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/ Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 26 oktober 2011 heeft de Belastingdienst de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag van [appellant] over de jaren 2007 en 2008 herzien op nihil vastgesteld en € 5.312,00, onderscheidenlijk € 4.282,00, van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 15 december 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2013, waar [appellant] in persoon en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij zijn dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden, waarvan de Belastingdienst bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. [appellant] heeft op 20 december 2007 om kinderopvangtoeslag met ingang van 1 mei 2007 verzocht. De Belastingdienst heeft hem daarop voorschotten verleend.
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft de Belastingdienst de toeslag over 2007 op € 5.312,00 vastgesteld.
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft de Belastingdienst de toeslag over 2008 op € 4.282,00 vastgesteld.
Aan de besluiten van 26 oktober 2011 heeft de Belastingdienst, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld. De Belastingdienst heeft nooit om kwitanties gevraagd en mocht dat na de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming over de jaren 2007 en 2008 niet alsnog doen. Dat het gastouderbureau mogelijk heeft gefraudeerd, betekent niet dat de ouders die bij het bureau stonden ingeschreven, dit ook hebben gedaan, aldus [appellant].
3.1. Met de besluiten van 4 en 11 mei 2010 heeft de toekenning aan [appellant] van kinderopvangtoeslag over 2007 en 2008 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om zodanige toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld.
Door op basis van de onder meer door [appellant] destijds verstrekte gegevens op 4 en 11 mei 2010 de tegemoetkoming over 2007 en 2008 definitief vast te stellen, heeft de Belastingdienst de mogelijkheid om de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir geregelde herzieningsbevoegdheid uit te oefenen verloren. Weliswaar staat de Awir er niet aan in de weg dat de Belastingdienst na de definitieve vaststelling nog om gegevens en inlichtingen vraagt met het oog op de eventuele uitoefening van de bij artikel 21 aan de dienst toegekende bevoegdheid, maar de Belastingdienst heeft niet aannemelijk gemaakt bij de definitieve vaststellingen redelijkerwijs niet ervan op de hoogte te kunnen zijn geweest dat [appellant] geen eigen bijdrage aan de kosten voor kinderopvang heeft betaald.
Evenmin is voldaan aan de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir voor herziening gestelde eisen. De Belastingdienst heeft niet gesteld en aannemelijk gemaakt dat [appellant] ten tijde van de definitieve vaststellingen wist dat de tegemoetkomingen tot een te hoog bedrag waren toegekend. Er is ook geen grond om te oordelen dat hij dat behoorde te weten.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 december 2011 van de Belastingdienst gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 21 van de Awir voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. De besluiten van 26 oktober 2011 zullen worden herroepen.
5. De Belastingdienst dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2012 in zaak nr. 11/5777;
III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 15 december 2011, kenmerk BOB KIDS2OMA;
V. herroept de besluiten van 26 oktober 2011, kenmerk 1346.55.825.T.07.6.0601 en 1346.55.825.T.08.6.1401;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding aan [appellant] van de bij deze in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 203,88 (zegge: tweehonderddrie euro en achtentachtig cent);
VII. gelast dat de Belastingdienst/ Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
47-756.