201206145/1/R4.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te [woonplaats] en[appellant sub 1C], gevestigd te [plaats],
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2012 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) hogere geluidgrenswaarden als bedoeld in artikel 100a en 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de reconstructie van de kruising van de provinciale weg N444 en de Rijksweg A44 voor woningen aan de Verlengde Vinkenweg 9 te Sassenheim, de Rijksstraatweg 3 te Sassenheim, de [locatie 1] te [plaats] en de [locatie 2] te [plaats].
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 1C] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 1C] en [appellant sub 2] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2013, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [appellant sub 1A] en bijgestaan door mr. E. Kronemeijer werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en[appellant sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en bijgestaan door mr. E. Kronemeijer, voornoemd, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college, vertegenwoordigd door A.P.A. van Ewijk, J. Bakker en ing. R.B.F. Alberts en bijgestaan door mr. S. Eekhout-Glas, werkzaam bij DCMR Milieudienst Rijnmond, gehoord.
Overwegingen
ontvankelijkheid
1. Het college betoogt dat het beroep van [appellant sub 1C] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden aangezien zij geen zienswijzen tegen het ontwerpbesluit hebben ingediend.
1.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
1.2. [appellant sub 1C] heeft geen zienswijzen naar voren gebracht. Nu niet is gebleken dat redelijkerwijs niet kan worden verweten dat geen zienswijzen naar voren zijn gebracht, is het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 1C] en anderen, voor zover ingediend namens [appellant sub 1C] niet-ontvankelijk.
Formeel
2. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] voeren aan dat het akoestisch onderzoek van Witteveen+Bos van 26 september 2008 "Akoestisch onderzoek kruising N444/A44" ten onrechte niet ter inzage is gelegd met het ontwerpbesluit.
2.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
2.2. Uit het deskundigenbericht volgt dat het akoestisch onderzoek van 26 september 2008 niet ten grondslag heeft gelegen aan het bestreden besluit. Slechts een deel van de verkeersgegevens die in het bestreden besluit zijn gebruikt, is aan dit onderzoek ontleend. Gelet daarop heeft het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het akoestisch onderzoek van 26 september 2008 niet als een op het ontwerpbesluit betrekking hebbend stuk kan worden aangemerkt.
Inhoudelijk
3. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] kunnen zich niet verenigen met het vaststellen van hogere grenswaarden voor hun woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats]. Zij betogen dat in het bestreden besluit ten onrechte foutieve uitgangspunten zijn gehanteerd, hetgeen volgens hen tot gevolg heeft dat de werkelijke geluidbelasting ter hoogte van hun woningen hoger is dan het bestreden besluit vermeldt. Ter onderbouwing van hun beroepsgronden hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] het rapport "Reconstructie kruising N444 en Rijksweg 44 2nd opinion bij akoestisch onderzoek en hogere waarde procedure" van ARDEA Acoustics & Consult van 13 juli 2012 overgelegd.
3.1. Het college erkent dat een aantal fouten is gemaakt en dat een aantal onzorgvuldigheden heeft plaatsgevonden bij het nemen van het bestreden besluit. In haar brief van 21 mei 2013 aan direct belanghebbenden wijst het college daartoe onder meer op het gebruik van onjuiste verkeersgegevens van de A44, het al dan niet aanmerken van de woning aan de [locatie 1] als saneringswoning, onduidelijkheid ten aanzien van de clusterindeling en een aantal kleinere onderdelen zoals onduidelijkheden ten aanzien van de grondwal en de jaartallen van de berekening van de geluidbelasting. In de brief geeft het college aan het zorgvuldig te achten om een nieuw besluit te nemen.
Ook de in het verweerschrift, nadere stukken en ter zitting ingenomen standpunten zijn niet dezelfde als de standpunten die blijken uit het bestreden besluit.
3.2. Nu het college in zoverre het standpunt vermeld in het bestreden besluit niet handhaaft, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat deze onderdelen betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zijn gegrond. Gelet op de onverbrekelijke samenhang tussen het bestreden deel van het besluit en het overige deel van het besluit, dient het besluit in zijn geheel te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
4. De beroepen zijn gegrond.
5. De Afdeling ziet in de ter zitting door het college uitgesproken verwachting dat de vastgestelde hogere grenswaarden in het nieuwe besluit ongewijzigd zullen worden vastgesteld geen aanleiding de zaak aan te houden, noch aanleiding voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben gezamenlijk een verslag uit laten brengen door een deskundige. De voor dit verslag gedeclareerde kosten merkt de Afdeling aan als kosten die [appellant sub 2] en [appellant sub 1] redelijkerwijs hebben moeten maken (artikel 8:75, eerste lid, Awb). De vergoeding van deze kosten zal gelijkelijk worden verdeeld over [appellant sub 2] en [appellant sub 1].
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 27 april 2012, kenmerk 21366942;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.693,88 (zegge: zestienhonderddrieënnegentig euro en achtentachtig cent), waarvan € 1.180,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.693,88 (zegge: zestienhonderddrieënnegentig euro en achtentachtig cent), waarvan € 1.180,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
528-731.