201210401/1/A4.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te Lexmond, gemeente Zederik,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012, in zaak nr. 201106333/1/A4.
Procesverloop
Bij uitspraak van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201106333/1/A4, heeft de Afdeling het beroep van [verzoekster] tegen het besluit van de raad van de gemeente Zederik van 11 april 2011 tot vaststelling van het regionaal beleid met betrekking tot hergebruik van grond en bagger, zoals vastgelegd in de Bodembeheernota Zuid-Holland Zuid en de bijbehorende Verantwoordingsrapportage van 1 juli 2010, niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar [verzoekster] en de raad, vertegenwoordigd door ing. T. Nijsen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3. De Afdeling heeft in de uitspraak in zaak nr. 201106333/1/A4 geoordeeld dat [verzoekster] buiten de wettelijke termijn zienswijzen naar voren heeft gebracht en dat zij verder geen feiten heeft gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de overschrijding van de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen haar redelijkerwijs niet kan worden verweten.
4. [verzoekster] voert aan dat de Afdeling in de uitspraak niet is ingegaan op haar beroepsgronden. Voorts stelt [verzoekster] dat zij wel tijdig zienswijzen heeft ingediend dan wel dat een termijnoverschrijding verschoonbaar is. [verzoekster] verwijst verder naar hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd.
4.1. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening strekt er niet toe de juistheid van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, anders dan naar aanleiding van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, aan de orde te stellen.
[verzoekster] heeft thans geen feiten of omstandigheden aangedragen als bedoeld in voormelde bepaling. De omstandigheid dat de Afdeling haar beroep niet inhoudelijk heeft behandeld, is niet als zodanig aan te merken. De stelling dat zij wel tijdig zienswijzen heeft ingebracht dan wel dat zij verschoonbaar te laat zienswijzen heeft ingebracht, heeft zij niet onderbouwd en reeds daarom bevat het aangevoerde geen feiten of omstandigheden die haar vóór de uitspraak van 24 oktober 2012 niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Gelet hierop kan het verzoek niet slagen.
5. Het verzoek dient te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Kalter
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
163-792.