ECLI:NL:RVS:2013:565

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
201211036/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • A.B.M. Hent
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor ondergrondse parkeergarage en appartementencomplex in Leidschendam

Op 31 juli 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de hoger beroepen van drie appellanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft een bouwvergunning die op 31 mei 2007 door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg is verleend voor de bouw van een ondergrondse parkeergarage, commerciële units en appartementen op het perceel Damplein/Sluiskant te Leidschendam. De appellanten, wonend in Leidschendam, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning en zijn in beroep gegaan nadat hun bezwaar ongegrond was verklaard door het college.

De rechtbank heeft op 17 oktober 2012 de beroepen van de appellanten niet-ontvankelijk verklaard en hun verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 2 juli 2013 zijn de appellanten en hun vertegenwoordigers verschenen, evenals de vergunninghoudster en haar advocaat. De Afdeling heeft de argumenten van de appellanten gehoord, waaronder dat zij geen belang zouden hebben bij hun beroepen omdat het bouwplan al was uitgevoerd ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan "Damplein 2011".

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden en dat de appellanten geen belang hebben bij hun beroepen tegen het besluit van 20 maart 2008. De rechtbank heeft bovendien gemotiveerd ingegaan op de stelling van de appellanten dat zij schade hebben geleden door het besluit. De hoger beroepen zijn ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201211036/1/A1.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
3. [appellant sub 3], allen wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 oktober 2012 in de zaken nrs. 08/3193, 08/3194, 08/3199, 08/3200, 08/3201 en 08/3202 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
[appellant sub 3] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2007 heeft het college aan [vergunninghoudster] onder vrijstelling van het bestemmingsplan reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een ondergrondse parkeergarage, commerciële units (winkel/horeca) met 66 appartementen en twee maisonnettes op het perceel Damplein/Sluiskant te Leidschendam.
Bij besluit van 20 maart 2008, voor zover thans van belang, heeft het het door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 oktober 2012 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen daartegen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [vergunninghoudster] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2013, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in persoon en het college, vertegenwoordigd door P. van der Ark, werkzaam in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. D.M.C. Schuurmans, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton, gehoord.
Overwegingen
1. Tegen het besluit van 20 maart 2008 heeft ook de stichting Stichting Behoud Damplein Leidschendam (hierna: de Stichting) beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 augustus 2008 in de zaken nrs. 08/2148 en 08/3026 heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 juli 2010 in zaak nr. 200807269/1/H1 heeft de Afdeling het door de Stichting daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en die uitspraak bevestigd.
Bij uitspraak van 27 februari 2013 in zaak nr. 201206722/1/A1 heeft zij een verzoek van de Stichting om herziening van die uitspraak afgewezen.
2. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat zij geen belang hebben bij de door hen ingestelde beroepen, heeft miskend dat niet van hen kon worden gevergd dat zij rechtsmiddelen tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Damplein 2011" zouden aanwenden, omdat het bouwplan ten tijde van de terinzagelegging van dat bestemmingsplan al geheel was uitgevoerd. De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg (hierna: de raad) heeft nagelaten binnen de in artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening daarvoor gestelde termijn een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Als gevolg daarvan geldt het bestemmingsplan ten opzichte van hen niet. Na vernietiging van het besluit van 20 maart 2008 zal niet alleen hernieuwde vergunningverlening moeten volgen, maar is afbraak van het gebouwde ook mogelijk. Verder heeft de Europese Commissie vastgesteld dat ten behoeve van het bouwplan onrechtmatige staatssteun is verleend. Ten slotte hebben zij schade geleden als gevolg van het besluit van 20 maart 2008, aldus [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3].
2.1. Bij besluit van 26 april 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Damplein 2011" vastgesteld. Tegen dat besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dat bestemmingsplan onherroepelijk is geworden en zij bij de beantwoording van de vraag of [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] belang bij de door hen ingestelde beroepen hebben van dat bestemmingsplan heeft uit te gaan. Zij heeft [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] terecht niet gevolgd in het betoog dat het aanwenden van rechtsmiddelen tegen dat bestemmingsplan niet van hen kon worden gevergd en het bestemmingsplan jegens hen niet geldt.
Niet in geschil is dat het bouwplan met voornoemd bestemmingsplan in overeenstemming is. Reeds omdat derhalve thans zonder vrijstelling vergunning voor het bouwplan kan en moet worden verleend, heeft de rechtbank in zoverre terecht geen belang van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bij de door hen tegen het besluit van 20 maart 2008 ingestelde beroepen aangenomen.
De rechtbank is voorts gemotiveerd ingegaan op de stelling van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat zij als gevolg van dat besluit schade hebben geleden. In hoger beroep hebben zij geen feiten of omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat de rechtbank dat ten onrechte door hen niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt heeft geacht.
Het betoog faalt.
3. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
374-672