201300225/1/R4.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ter Heijde, gemeente Westland,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Ter Heijde" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2013, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door D. van der Hoeven en K. Mastenbroek, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de vernieuwing van woningen in het zuidwestelijke deel van Ter Heijde. Deze vernieuwing bestaat uit twee fasen. De vernieuwing van de woningen behorende tot fase 1 wordt door het plan bij recht mogelijk gemaakt. De vernieuwing van de woningen behorende tot fase 2 is nog niet volledig uitgewerkt. Met het oog hierop is voor fase 2 in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voor het overige is het plan grotendeels conserverend van aard.
3. [appellant] betoogt dat het plan de leefbaarheid van het dorp onvoldoende verbetert. Hij voert daartoe aan dat het plan geen ruimte biedt voor de ontwikkeling van detailhandel, horeca of toeristische maatregelen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan conserverend van aard is. De toekomstige ontwikkeling van detailhandel blijft mogelijk bij de benutting van de in het plan opgenomen bestemmingen, aldus de raad.
3.2. De raad heeft, behoudens de vernieuwing van woningen in het zuidwestelijke deel van Ter Heijde, beoogd om met het plan aan te sluiten bij de bestaande juridisch-planologische situatie. De raad heeft met het plan niet voorzien in de ontwikkeling van nieuwe detailhandel, horeca of toeristische maatregelen. Hierbij heeft de raad in aanmerking genomen dat er in het voorheen geldende bestemmingsplan "Kerngebieden" reeds gronden waren bestemd voor "Detailhandel". De bestemming voor deze gronden is ten opzichte van het voorheen geldende plan niet gewijzigd. Voorts heeft de raad als uitgangspunt genomen dat het plan uitsluitend in nieuwe ontwikkelingen voorziet, indien daarvoor ten tijde van de vaststelling van het plan concrete voornemens waren. Voor de versterking van detailhandel, horeca of toeristische maatregelen waren dergelijke voornemens niet aanwezig. Dit betekent volgens de raad evenwel niet dat het plan in de weg staat aan een toekomstige versterking van detailhandel, horeca of toeristische maatregelen in Ter Heijde.
Op grond van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad gelet op het voorgaande niet in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen heeft kunnen besluiten de nieuwe ontwikkelingen waarin het plan voorziet, te beperken tot de woningbouw. Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat het plan ten onrechte niet voorziet in een oplossing voor bestaande parkeerproblematiek. Bovendien verergert de bestaande parkeerproblematiek, omdat het plan voorziet in de realisatie van nieuwe woningen, aldus [appellant].
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat wordt voldaan aan de parkeerbalans.
4.2. De Afdeling overweegt dat, wat er verder ook zij van een eventueel tekort aan parkeerplaatsen in de huidige situatie, het bestemmingsplan niet hoeft te voorzien in een oplossing voor een bestaand parkeerprobleem.
4.3. Voor zover [appellant] betoogt dat de parkeerproblematiek verergert door de in het kader van fase 1 voorziene woningen, overweegt de Afdeling als volgt.
Volgens de plantoelichting is het aantal benodigde parkeerplaatsen berekend op basis van het Westlands verkeer en vervoersplan 2005 (hierna: Westlands verkeer en vervoersplan), waarin de parkeernormen voor de gemeente Westland zijn vastgelegd. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat de parkeerbehoefte voor de in het kader van fase 1 voorziene woningen, met toepassing van de in het Westlands verkeer en vervoersplan opgenomen parkeernorm, ongeveer 130 parkeerplaatsen bedraagt. Deze behoefte wordt grotendeels gedekt door de voorziene parkeerplaatsen in straten binnen het plangebied. Voor het overige deel kan gebruik worden gemaakt van een bestaand parkeerterrein, dat zich op loopafstand van de voorziene woningen bevindt. Aldus heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de parkeerbehoefte genoegzaam is voorzien. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de parkeerproblematiek verergert door de in het kader van fase 1 voorziene woningen.
Het betoogt faalt.
4.4. Voor zover [appellant] betoogt dat de parkeerproblematiek verergert door de in het kader van fase 2 voorziene woningen, overweegt de Afdeling als volgt.
Aan het deel van de gronden dat nodig is voor de uitvoering van fase 2 is de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied" toegekend. Binnen deze aanduiding mogen ingevolge artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder a, van de planregels de bestemmingen worden gewijzigd in "Tuin", "Verkeer-Verblijfsgebied" en "Wonen". Daarbij geldt ingevolge artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder e, van de planregels als voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Wanneer het college van burgemeester en wethouders de wijzigingsbevoegdheid toepast, moet worden voldaan aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden, waaronder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een concrete invulling van de wijzigingsbevoegdheid waarbij aan deze voorwaarde wordt voldaan, niet mogelijk zou zijn. Gelet hierop bestaat er op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de parkeerproblematiek verergert door de in het kader van fase 2 voorziene woningen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt ten slotte dat het plan voorziet in een te grote bouwhoogte van het appartementengebouw aan de Michiel de Ruyterstraat en de Karel Doormanweg, waar de bouw van een gebouw van 11,43 meter tot de mogelijkheden behoort. Gelet op de maximale bouwhoogte van 10 meter van het gekoppelde pand, had de maximale bouwhoogte 10 meter moeten zijn, aldus [appellant].
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de "Stedenbouwkundige kaders Vernieuwing Ter Heijde". Het plan voorziet in kleinschalige bebouwing, waarbij in beperkte mate ruimte is voor hogere bebouwing. Op deze wijze blijft het karakter van het dorp bewaard, aldus de raad.
5.2. Volgens de verbeelding geldt voor het appartementengebouw aan de Michiel de Ruyterstraat en de Karel Doormanweg een maximale bouwhoogte van 12 meter.
Volgens de plantoelichting heeft de raad in het plangebied de woningdifferentiatie in overeenstemming willen brengen met de bevolkingssamenstelling. In dat kader voorziet het plan in een appartementengebouw. Het voorziene appartementengebouw brengt een bescheiden hoogteaccent aan, dat aansluit bij de ruimte van het dorpsplein en het bredere profiel van de Michiel de Ruyterstraat. Het voorziene appartementengebouw heeft een groot dakvlak met een lage goot. Voorts zijn twee bouwlagen in de kap gesitueerd. Dit sluit volgens de plantoelichting aan bij het karakter van de bebouwing in de omgeving. Ten slotte is de bouwhoogte volgens de raad in overeenstemming met de "Stedenbouwkundige kaders Vernieuwing Ter Heijde".
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich gelet op het voorgaande niet in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene maximale bouwhoogte van 12 meter, ook ten opzichte van het gekoppelde pand waarvoor een maximale bouwhoogte van 10 meter geldt, passend is.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
271-786.