201211347/1/A2.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 oktober 2012 in zaak nr. 12/234 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2010 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 herzien vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 12 maart 2011 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] toekomende kinderopvangtoeslag over 2009 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 30 januari 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellante] tegen het besluit van 12 maart 2011 gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 april 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellante] tegen het besluit van 9 juli 2010 gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op de door haar tegen de besluiten van 9 juli 2010 en 12 maart 2011 gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk en het van rechtswege ontstane beroep tegen de besluiten van 30 januari 2012 en 3 april 2012 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.P. Santokhi, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 28 november 2011 heeft [appellante] de Belastingdienst in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van besluiten op de door haar tegen de besluiten van 9 juli 2010 en 12 maart 2011 gemaakte bezwaren.
Bij brief van 9 januari 2012 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van evenbedoelde besluiten.
Bij het besluit van 30 januari 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellante] tegen het besluit van 12 maart 2011 gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard op de grond dat het gastouderbureau dat heeft bemiddeld bij de kinderopvang niet bij de gemeente Den Haag stond ingeschreven en dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het jaar 2009 kosten van kinderopvang heeft gehad.
Bij het besluit van 3 april 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellante] tegen het besluit van 9 juli 2010 gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat [appellante] niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door haar beroep tegen het niet-tijdig nemen van besluiten op bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en de besluiten op bezwaar van 30 januari 2012 en 3 april 2012 in stand te laten, heeft miskend dat zij de Belastingdienst bij brief van 28 november 2011 ter zake van het nemen van besluiten op bezwaar in gebreke heeft gesteld en dit ertoe heeft geleid dat van rechtswege besluiten op bezwaar zijn gegeven. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte en in strijd met artikel 8:69 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 13 van de Wet algemene bepalingen, voorbij is gegaan aan het bepaalde in paragraaf 4.1.3.3 van de Awb.
2.1. Dit betoog faalt. [appellante] gaat eraan voorbij dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, paragraaf 4.1.3.3 van de Awb, ingevolge artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb, uitsluitend van toepassing is indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. In de Wet kinderopvang, zoals deze luidde ten tijde van belang, noch in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is bepaald dat paragraaf 4.1.3.3, voormeld, van toepassing is. Aan deze paragraaf kan [appellante], anders dan zij heeft aangevoerd, derhalve niet ontlenen dat van rechtswege besluiten op bezwaar zijn gegeven, noch dat het uitblijven van de gevraagde besluiten tot verbeurte van dwangsommen heeft geleid en grondslag zou bieden voor het vergoeden van schade.
2.2. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank, in aanmerking genomen dat de Belastingdienst hangende het beroep tegen het niet-tijdig nemen van besluiten op bezwaar, zowel een besluit op het bezwaar tegen het besluit van 12 maart 2011 als een besluit op het bezwaar tegen het besluit van 9 juli 2010 had genomen, en niet was gebleken dat [appellante] nog belang had bij een beoordeling van dat beroep, dat terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Nu op de Belastingdienst in een geval als het onderhavige, anders dan [appellante] stelt, geen wettelijke verplichting rust om op verzoek uitstel van betaling te verlenen, kan ook hetgeen zij hieromtrent heeft aangevoerd haar niet baten.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
47-735.