201300078/1/A4.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hellema Hallum B.V., gevestigd te Hallum, gemeente Ferwerderadiel,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 22 november 2012 in zaak nr. 12/619 in het geding tussen:
Hellema Hallum
en
het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân.
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2011 heeft het dagelijks bestuur, onder intrekking van een op 24 november 2008 verleende keurontheffing, een keurontheffing verleend aan [belanghebbende] voor onder meer een toegangsdam met duiker in een schouwwatergang.
Bij besluit van 16 februari 2012 heeft het dagelijks bestuur het door Hellema Hallum tegen de verleende keurontheffing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2012 heeft de rechtbank het door Hellema Hallum daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Hellema Hallum hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2013, waar Hellema Hallum, vertegenwoordigd door mr. M. Jansen, advocaat te Leeuwarden, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door G. Jansen, werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
Overwegingen
1. [belanghebbende] heeft op 29 oktober 2008 een aanvraag om een ontheffing van de Keur Wetterskip Fryslân ingediend ten behoeve van onder meer een reeds gerealiseerde toegangsdam met duiker in de schouwwatergang langs de Doniaweg te Hallum. Op 24 november 2008 is deze ontheffing onder voorwaarden verleend. Aan de ontheffing was onder meer de volgende voorwaarde verbonden: ‘Tussen de bestaande en de aangebrachte dam dient minimaal 5.00 meter lengte watergang te worden gehandhaafd in verband met het onderhoud van de onderhavige schouwwatergang’. Onder de bestaande dam werd in deze voorwaarde verstaan de toegangsdam op het naastgelegen perceel van Hellema Hallum.
Nadat door Hellema Hallum was verzocht om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen, omdat de afstand tussen de dam van [belanghebbende] en de dam van Hellema Hallum 0,7 m in plaats van 5 m bedraagt, heeft het dagelijks bestuur het besluit van 9 mei 2011 genomen. Daarbij heeft het de ontheffing van 24 november 2008 ingetrokken en op basis van de aanvraag van 29 oktober 2008 opnieuw ontheffing verleend van de Keur Wetterskip Fryslân, deze keer zonder de voorwaarde dat de afstand tussen de beide dammen minimaal 5 m dient te zijn.
2. Ingevolge artikel 2.28 van de Invoeringswet Waterwet wordt een ontheffing voor een handeling in een watersysteem die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 6 van de Waterwet van kracht is overeenkomstig een verordening van een waterschap, gelijkgesteld met een door dat waterschap verleende watervergunning, voor zover na dat tijdstip ingevolge een zodanige verordening nog steeds een vergunning of ontheffing voor die handeling wordt vereist.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Keur Wetterskip Fryslân 2010 is het verboden om zonder vergunning van het dagelijks bestuur gebruik te maken van wateren en waterbergingsgebieden door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder de ligging, vorm, afmetingen of constructie te veranderen of deze te dempen of in de bodem te graven.
3. De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Keur Wetterskip Fryslân 2010 was voor de door [belanghebbende] gerealiseerde toegangsdam na die datum nog steeds een vergunning vereist. Gelet hierop is de op 24 november 2008 verleende keurontheffing ingevolge artikel 2.28 van de Invoeringswet Waterwet per 22 december 2009 gelijkgesteld met een watervergunning in de zin van de Waterwet.
Het dagelijks bestuur had, indien het de voorwaarde dat de afstand tussen de dammen minimaal 5 m dient te zijn, niet langer wilde handhaven, toepassing moeten geven aan de in de Waterwet geregelde bevoegdheid tot wijziging van de met een watervergunning gelijkgestelde keurontheffing van 24 november 2008. Bij de beoordeling of de voorwaarde kon vervallen, had het dagelijks bestuur moeten uitgaan van de Keur Wetterskip Fryslân 2010 in plaats van de ten tijde van de verlening van de keurontheffing in 2008 geldende Keur Wetterskip Fryslân. Het dagelijks bestuur heeft bij de besluiten van 9 mei 2011 en 16 februari 2012 niet het geldende recht toegepast. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend. Reeds hierom komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 februari 2012 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt, gelet op hetgeen onder 3 is overwogen, voor vernietiging in aanmerking.
Het bij het besluit van 16 februari 2012 gehandhaafde besluit van 9 mei 2011 heeft geleid tot het vervallen van de voorwaarde dat de afstand tussen de dam van [belanghebbende] en de dam van Hellema Hallum minimaal 5 m dient te zijn. De Afdeling ziet aanleiding om, in het kader van de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten kunnen worden, te beoordelen of het dagelijks bestuur met de door hem gegeven motivering op grond van het thans geldende recht zou kunnen besluiten tot intrekking van deze voorwaarde.
5. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwaarde dat de afstand tussen de dam van [belanghebbende] en de dam van Hellema Hallum minimaal 5 m dient te zijn, kan vervallen, omdat geen waterstaatkundige doelstellingen in geding zijn en het belang van [belanghebbende] in dit geval zwaarder dient te wegen dan het belang van Hellema Hallum. Doordat de afstand minder dan 5 m bedraagt, kan Hellema Hallum het deel van de watergang op haar perceel alleen nog handmatig en niet machinaal onderhouden. Hier staat tegenover dat [belanghebbende] alleen aan de voorwaarde zou kunnen voldoen door verplaatsing van zijn dam. Omdat de dam dient als in- en uitrit is in dat geval volgens het dagelijks bestuur ook een herinrichting van het bedrijfsterrein nodig, hetgeen aanzienlijke kosten met zich zou brengen.
5.1. Hellema Hallum voert aan dat het standpunt van het dagelijks bestuur in strijd is met het eigen beleidsuitgangspunt, dat aan een watervergunning voor een dam met duiker in beginsel de voorwaarde wordt verbonden dat de afstand tot een andere dam ten minste 5 m bedraagt. Volgens Hellema Hallum mag hiervan in dit geval niet worden afgeweken. In dat verband stelt zij dat [belanghebbende] er zelf voor heeft gekozen om de dam op 0,7 m te plaatsen, zonder dat hiervoor een keurontheffing was verleend, en dat dit er niet toe mag leiden dat zij wordt geconfronteerd met de noodzaak om handmatig in plaats van machinaal onderhoud uit te voeren. Verder stelt zij dat de korte afstand tussen de dammen leidt tot een verhoogd risico op verstopping en overstroming.
5.2. Het dagelijks bestuur stelt dat het geen beleid voert, inhoudende dat aan een watervergunning voor een dam met duiker in beginsel de voorwaarde wordt verbonden dat de afstand tot een andere dam ten minste 5 m bedraagt. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze stelling. Voor zover Hellema Hallum er blijkens het verhandelde ter zitting van is uitgegaan dat het door haar gestelde beleid was vervat in de Algemene regels bij de keur van Wetterskip Fryslân 2010, is dit niet juist. In deze algemene regels was geregeld onder welke voorwaarden voor een dam met duiker geen vergunningplicht gold op grond van de Keur Wetterskip Fryslân 2010, niet welk beleid door het dagelijks bestuur werd gevoerd ten aanzien van de aan een watervergunning voor een dam met duiker te verbinden voorwaarden.
Hetgeen Hellema Hallum aanvoert, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorwaarde dat de afstand tussen de dam van [belanghebbende] en de dam van Hellema Hallum minimaal 5 m dient te zijn, kan vervallen. In de door Hellema Hallum gestelde hogere kosten van handmatig onderhoud, die zij overigens niet nader heeft onderbouwd, heeft het dagelijks bestuur in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat de voorwaarde gehandhaafd dient te blijven. Dat de korte afstand tussen de dammen leidt tot een verhoogd risico op verstopping en overstroming, hetgeen door het dagelijks bestuur is betwist, heeft Hellema Hallum verder niet aannemelijk gemaakt.
6. Gelet op het voorgaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur met de door hem gegeven motivering op grond van het thans geldende recht niet zou kunnen besluiten tot intrekking van de voorwaarde dat de afstand tussen de dam van [belanghebbende] en de dam van Hellema Hallum minimaal 5 m dient te zijn. De Afdeling ziet hierin aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 16 februari 2012 in stand blijven.
7. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 22 november 2012 in zaak nr. 12/619;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân van 16 februari 2012, kenmerk WFN1201954;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
VI. veroordeelt het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hellema Hallum B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hellema Hallum B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 620,00 (zegge: zeshonderdtwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
462-778.