ECLI:NL:RVS:2013:597

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
201306009/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning keuringsplaats motorvoertuigen door de RDW

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 juli 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker], die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de intrekking van de erkenning van een keuringsplaats voor motorvoertuigen door de Dienst Wegverkeer (RDW). De RDW had op 5 december 2012 de erkenning voor de keuringsplaats in Purmerend ingetrokken, met ingang van 12 december 2012, voor de duur van twaalf weken. Dit besluit werd door de RDW in een later besluit van 3 mei 2013 gehandhaafd, maar werd door de voorzieningenrechter op 28 juni 2013 vernietigd. De voorzitter van de Raad van State oordeelde dat de intrekking van de erkenning door de RDW voorlopig gerechtvaardigd was, ondanks de argumenten van [verzoeker] dat de overtreding het gevolg was van overmacht. De voorzitter concludeerde dat de RDW in overeenstemming met haar beleid had gehandeld en dat er geen aanleiding was om de intrekking van de erkenning te schorsen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

201306009/2/A1.
Datum uitspraak: 25 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 28 juni 2013 in zaak nrs. 13/2340 en 13/2373 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2012 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de voor de keuringsplaats gelegen aan de [locatie] te Purmerend verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor de categorie motorvoertuigen tot en met 3500 kg met ingang van 12 december 2012 voor de duur van twaalf weken ingetrokken.
Bij besluit van 3 mei 2013 heeft de RDW het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 mei 2013 vernietigd, het besluit van 5 december 2012 herroepen en bepaald dat [verzoeker] op 25 september 2012 een overtreding categorie I heeft begaan, dat de erkenning voor de categorie voertuigen tot 3500 kg voor de duur van zes weken wordt ingetrokken, ingaande vijf werkdagen na de dag van verzending van de uitspraak, en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting gevoegd met het verzoek in zaak nr. 201306008/2/A1 behandeld op 18 juli 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M.P.J. Appelman, advocaat te Purmerend, en de RDW, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus, vergezeld van A. de Graaf, beiden werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek strekt ertoe dat de intrekking voor bepaalde tijd van de erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor de categorie motorvoertuigen tot en met 3500 kg niet zal worden geëffectueerd, totdat in de bodemprocedure zal zijn beslist.
3. In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat geen sanctie mocht worden opgelegd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat vaststaat dat de 4-koloms hefinrichting niet binnen 15 minuten na aankomst van de steekproefcontroleur beschikbaar was voor het technische gedeelte van de steekproef, hetgeen een overtreding van artikel 31, vijfde lid, onder d, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK oplevert. Dat dit, zoals door [verzoeker] is gesteld, het gevolg was van overmacht en niet van een verwijtbare gedraging, kan hieraan niet afdoen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 2 november 2005 in zaak nr. 200409073/1) heeft verzoeker door het vragen om en het aanvaarden van erkenning als keuringsinstantie een publieke taak op zich genomen en daarmee tevens het risico genomen van verlies van de keuringsbevoegdheid wegens het maken van fouten dat niet tot verwijtbare misslagen beperkt is.
4. Gelet op het vorenstaande heeft de RDW, thans daargelaten in welke categorie de overtreding moet worden ingedeeld, naar voorlopig oordeel overeenkomstig het gevoerde beleid mogen overgaan tot intrekking van de erkenning van [verzoeker] voor bepaalde tijd. Dit beleid behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende maatregelen, waarbij in algemene zin al rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders evenals hun staat van dienst. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 mei 2004 in zaak nr. 200304551/1) is dit beleid niet onredelijk. Dat [verzoeker] door de tijdelijke intrekking van de erkenning financieel nadeel zal ondervinden biedt, gelet op het vorenstaande, geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dit nadeel moet worden geacht in het beleid te zijn verdisconteerd.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2013
392.