ECLI:NL:RVS:2013:606

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
201208914/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • N.S.J. Koeman
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door college van burgemeester en wethouders van Maastricht aan It’s Fun2Bfit B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 31 juli 2012, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van een schadevergoeding door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht ongegrond werd verklaard. Het college had op 22 maart 2011 een verzoek van de besloten vennootschap It’s Fun2Bfit B.V. (hierna: Fun2Bfit) om schadevergoeding afgewezen. Fun2Bfit stelde schade te hebben geleden als gevolg van een last onder dwangsom die het college op 24 augustus 2007 had opgelegd. Deze last had betrekking op het voorkomen van strijdig gebruik van een vergunning die aan Fun2Bfit was verleend voor een horecagelegenheid.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht het verzoek om schadevergoeding had afgewezen, omdat het causale verband tussen de opgelegde last en de gestelde schade ontbrak. [appellant] stelde dat Fun2Bfit gereed was voor exploitatie en dat de problemen met de verhuurder geen belemmeringen zouden moeten vormen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 juli 2013 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de nadere argumenten van [appellant] niet in de beoordeling konden worden betrokken, omdat deze niet tijdig waren ingediend. Ook werd vastgesteld dat de last onder dwangsom niet de oorzaak was van de gestelde schade, aangezien Fun2Bfit in de betreffende periode geen fitnesscentrum exploiteerde. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201208914/1/A2.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 31 juli 2012 in zaak nr. 12/257 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het college een verzoek van de besloten vennootschap It’s Fun2Bfit B.V. (hierna: Fun2Bfit) om vergoeding van schade die zij stelt te hebben geleden, afgewezen.
Bij besluit van 28 december 2011 heeft het college het door de curator van Fun2Bfit daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.A. van der Grinten, advocaat te Amsterdam, en mr. C.M.J.J. Erdkamp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 24 augustus 2007 heeft het college aan Fun2Bfit een last onder dwangsom opgelegd om met de bepalingen van het bestemmingsplan "Maastricht-West/Maastricht-West herziening 1995" strijdig gebruik van de bij besluit van 6 juli 2007 aan Fun2Bfit verleende vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet voor de inrichting aan de Brouwersweg 100, te voorkomen. Het college heeft het bezwaar daartegen van Fun2Bfit bij besluit van 15 januari 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep hiertegen gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Het college heeft gevolg gevend aan de uitspraak bij besluit van 1 september 2008 opnieuw op het bezwaar beslist en het besluit van 24 augustus 2007 ingetrokken.
2. Fun2Bfit heeft in zijn verzoek van 5 maart 2009 gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit van 24 augustus 2007. Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het college dit verzoek afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat het causale verband tussen het besluit van 24 augustus 2007, waarin een last onder dwangsom aan Fun2Bfit is opgelegd, en de gestelde schade ontbreekt. Fun2Bfit heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 13 mei 2011 heeft Fun2Bfit ingevolge artikel 3:94 van het Burgerlijk Wetboek medegedeeld dat de vordering op het college aan [appellant] is gecedeerd. Bij besluit van 28 december 2011 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Het college stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de door [appellant] eerst in hoger beroep aangevoerde gronden buiten behandeling moeten worden gelaten op de grond dat [appellant] deze gronden reeds in beroep had kunnen aanvoeren. Het door [appellant] ingediende hoger beroep bevat geen nieuwe gronden, maar een aanvulling en nadere onderbouwing van eerder in beroep aangevoerde gronden.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank de nadere toelichting die hij ter zitting heeft gegeven ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 3 april 2013 in zaak nr. 201204483/1/A1; www.raadvanstate.nl), kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.
Eerst ter zitting van de rechtbank heeft [appellant] zijn beroepsgronden nader toegelicht met niet eerder aangevoerde feiten. Het college heeft gesteld daarop niet adequaat te kunnen reageren. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] hetgeen hij in dit verband ter zitting heeft aangevoerd niet ook tijdig voor de zitting van de rechtbank had kunnen inbrengen, zodat het college voldoende in de gelegenheid zou zijn gesteld hier adequaat op te reageren. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat deze nadere argumenten wegens strijd met de goede procesorde bij de beoordeling van het geschil buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college terecht het verzoek om vergoeding van schade heeft afgewezen, nu hij in de periode van 24 augustus 2007 tot en met 1 september 2008, de datum waarop het besluit van 24 augustus 2007 is ingetrokken, schade heeft geleden als gevolg van dat besluit. Daartoe voert hij aan dat Fun2Bfit ten tijde van het besluit gereed was voor exploitatie. Uit de afgifte van de horecavergunning blijkt zijns inziens dat hij aan alle eisen voldeed. Ook medewerkers van de gemeente hebben meerdere keren geconstateerd dat Fun2Bfit gereed was voor exploitatie. De problemen met verhuurder Teikyo, zoals afsluiting van de gastoevoer en mogelijke afsluiting van de waterleiding en het elektriciteitsnet, stonden niet aan exploitatie in de weg, nu hij diverse noodmaatregelen had getroffen, zodat Fun2Bfit hiervan bij de opening en de bedrijfsexploitatie geen hinder zou ondervinden. [appellant] voert aan dat de omstandigheid dat legionellabesmetting in de waterleidingen van het gebouw aan de Brouwersweg was geconstateerd, geen reden voor Fun2Bfit was om de exploitatie per september 2007 te staken, nu Fun2Bfit was voorzien van een eigen waterleidingsysteem dat in enkele uren na doorspoelen ervan weer legionellavrij zou zijn. Daarbij is de legionellabesmetting volgens [appellant] het gevolg van de door het college met het besluit van 24 augustus 2007 opgelegde sluiting van Fun2Bfit.
5.1. Bij besluit van 24 augustus 2007 heeft het college aan Fun2Bfit een last onder dwangsom van € 2.500 opgelegd per dag dat geconstateerd wordt dat horeca-activiteiten plaatsvinden vanuit de inrichting van Fun2Bfit aan de Brouwersweg 100 te Maastricht. De last onder dwangsom ziet derhalve niet op de exploitatie van het fitnesscentrum van Fun2Bfit. De door [appellant] gestelde schade die betrekking heeft op het niet kunnen exploiteren van het fitnesscentrum kan reeds om die reden niet het gevolg zijn van de last onder dwangsom, zoals opgelegd bij het besluit van 24 augustus 2007. Voorts laat het ter plaatse vigerende bestemmingsplan slechts onzelfstandige horeca toe, hetgeen in het geval van Fun2Bfit betekent dat de horeca-activiteiten ondergeschikt zijn aan de exploitatie van het fitnesscentrum. Fun2Bfit exploiteerde in de betreffende periode, ondanks dat de last onder dwangsom daaraan niet in de weg stond, geen fitnesscentrum, zodat zij om die reden evenmin onzelfstandige horeca-activiteiten kon verrichten. Voor zover [appellant] ter zitting nog heeft betoogd dat het exploiteren van een fitnesscentrum zonder horeca, zeker in de aanloopfase, niet rendabel zou zijn en hij om die reden niet is gestart, kan dit betoog niet slagen. Door een geschil tussen huurder Fun2Bfit en verhuurder Teikyo stonden ook feitelijke belemmeringen aan daadwerkelijke exploitatie van een fitnesscentrum in de weg. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die belemmeringen eenvoudig konden worden opgeheven. Daarmee heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat het causaal verband tussen de door [appellant] gestelde schade en het besluit van 24 augustus 2007 ontbreekt.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
17-705.