201210909/1/A4.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Diessen, gemeente Hilvarenbeek, en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 31 oktober 2012 in zaak nr. 12/2132 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek.
Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2011 heeft het college geweigerd [wederpartij] een omgevingsvergunning te verlenen voor een erfverharding aan de Beerseweg te Diessen.
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 maart 2012 vernietigd, het besluit van 16 augustus 2011 herroepen en bepaald dat geen omgevingsvergunning is vereist voor de erfverharding. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Morel en B. Brok, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [wederpartij] heeft op 12 mei 2011 een omgevingsvergunning aangevraagd voor een erfverharding van 760 m² ten behoeve van zijn varkenshouderij aan de [locatie 1] te Diessen. De erfverharding zal onder meer worden gebruikt als (interne) ontsluitingsweg. De gronden waarop de erfverharding is voorzien liggen gedeeltelijk binnen het bouwblok van het perceel [locatie 1], gedeeltelijk binnen het bouwblok van het naastgelegen perceel [locatie 2] en gedeeltelijk buiten deze bouwblokken.
2. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de erfverharding niet in strijd is met de bestemmingen "Agrarisch gebied" en "Agrarisch bouwblok" van het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied Hilvarenbeek 1998 (hierna: het bestemmingsplan).
3. Wat betreft de bestemming "Agrarisch gebied" stellen De Bruin en anderen dat de erfverharding niet in het kader van een bestendige agrarische bedrijfsvoering wordt aangebracht. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2008 in zaak nrs. 200801024/1, 200801025/1 en 200801026/1, voeren zij aan dat het begrip "bestendige agrarische bedrijfsvoering" zo moet worden uitgelegd dat het moet gaan om een agrarisch bedrijf op een duurzame locatie. In dit geval kan volgens hen niet worden gesproken van een duurzame locatie, omdat op een afstand van minder dan 50 m van de varkenshouderij van [wederpartij] een boom- en plantenkwekerij is gelegen die hinder van de varkenshouderij ondervindt in de vorm van directe ammoniakschade. Ter onderbouwing van hun standpunt dat de locatie niet duurzaam is verwijzen [appellant] en anderen onder meer naar de Structuurvisie Hilvarenbeek en het rapport "Stallucht en planten" van het IPO.
3.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op een gedeelte van de gronden waarop de erfverharding is voorzien, de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel 8.1.1, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) zijn de gronden, die op de plankaart staan aangegeven als "Agrarisch gebied", bestemd voor de duurzame uitoefening van het agrarisch bedrijf, met de daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 8.5, eerste lid, aanhef en onder a, wordt onder verboden gebruik, als bedoeld in artikel 25 van de planvoorschriften, tevens verstaan het aanleggen of verharden van paden en (bedrijfs)wegen op of in de in het eerste lid bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning).
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, geldt het in het eerste lid vervatte verbod niet voor werken of werkzaamheden die het normale onderhoud en het beheer van de betrokken gronden betreffen en/of geschieden in het kader van de bestendige agrarische bedrijfsvoering.
3.2. Het begrip "bestendige agrarische bedrijfsvoering" is niet gedefinieerd in de planvoorschriften. Mede onder verwijzing naar de door [appellant] en anderen genoemde uitspraak van 2 juli 2008, overweegt de Afdeling dat voor de uitleg van dit begrip daarom aansluiting kan worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik. In de uitspraak van 2 juli 2008 heeft de Afdeling in dit verband overwogen dat het moet gaan om een agrarisch bedrijf dat duurzaam is. Anders dan [appellant] en anderen veronderstellen, is daarmee niet bedoeld dat het moet gaan om een - wat de mate van milieubelasting voor de omgeving betreft - duurzame locatie. Duurzaam in de zin van bestendig heeft betrekking op de mate van continuïteit van de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de mate van continuïteit van de bedrijfsvoering van de varkenshouderij van [wederpartij] onvoldoende is om deze te kunnen aanmerken als bestendige agrarische bedrijfsvoering. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de erfverharding niet in strijd is met de bestemming "Agrarisch gebied".
De beroepsgrond faalt.
4. Voor zover de erfverharding gelegen is binnen de bestemming "Agrarisch bouwblok" voeren [appellant] en anderen aan dat op grond van artikel 1, onder 38, en artikel 10.1.1 van de planvoorschriften een bouwblok slechts ten dienste mag staan van één agrarisch bedrijf. Het bouwblok dat behoort bij het perceel [locatie 2] wordt volgens [appellant] en anderen al gebruikt voor een boom- en plantenkwekerij en kan daarom niet ook gedeeltelijk gebruikt worden voor een erfverharding voor de varkenshouderij van [wederpartij].
4.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op een gedeelte van de gronden waarop de erfverharding is voorzien de bestemming "Agrarisch bouwblok".
Ingevolge artikel 10.1.1, aanhef, van de planvoorschriften, zijn de gronden, die op de plankaart zijn aangegeven als "Agrarisch bouwblok", bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf (al dan niet met een gekoppeld bouwblok/bouwblok op afstand), met de daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 10.1.2, aanhef en onder b, zijn de gronden, die op de plankaart zijn aangegeven als "Agrarisch bouwblok", tevens bestemd voor (interne) ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, erven en tuinen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 4, wordt verstaan onder bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 5, wordt verstaan onder gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 6, wordt verstaan onder bebouwing/ander bouwwerk: een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 38, wordt verstaan onder agrarisch bouwblok/agrarisch bouwvlak/agrarisch bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond waarop geconcentreerde bebouwing ten behoeve van één agrarisch bedrijf is toegestaan.
4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een erfverharding geen bebouwing/ander bouwwerk is als bedoeld in artikel 1, onder 6, van de planvoorschriften. Een erfverharding kan niet als een bouwwerk als bedoeld in artikel 1, onder 4, worden aangemerkt. Dit betekent dat hetgeen in artikel 1, onder 38, is vermeld over bebouwing ook niet van toepassing is op een erfverharding.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat, ongeacht de betekenis van de zinsnede "het agrarisch bedrijf" in artikel 10.1.1, aanhef, van de planvoorschriften, een erfverharding als (interne) ontsluitingsweg van de varkenshouderij van [wederpartij] - ook wat betreft het deel binnen het bouwblok van het perceel [locatie 2] - is toegestaan op grond van artikel 10.1.2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, nu laatstgenoemd artikel geen beperkingen stelt ter zake van de gebruiker van de in dit artikel genoemde voorzieningen.
De beroepsgrond faalt.
5. [appellant] en anderen betogen ten slotte dat de rechtbank ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat de erfverharding in strijd is met artikel 9.3, eerste lid, onder d en e, van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening ruimte).
5.1. Ingevolge artikel 9.3, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening ruimte bepaalt een bestemmingsplan dat is gelegen in een verwevingsgebied dat bouwblokken voor een intensieve veehouderij die kleiner zijn dan 1,5 hectare tot een omvang van ten hoogste 1,5 hectare mogen uitbreiden op een duurzame locatie.
Ingevolge artikel 9.3, eerste lid, aanhef en onder e, bepaalt een bestemmingsplan dat is gelegen in een verwevingsgebied dat ingeval van uitbreiding op grond van d, ten minste 10% van het bouwblok wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing.
5.2. Anders dan [appellant] en anderen kennelijk veronderstellen, bevat artikel 9.3, eerste lid, onder d en e, van de Verordening ruimte, regels als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, die betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan en in de eerste plaats gericht zijn tot de bestemmingsplanwetgever. Deze regels maken geen onderdeel uit van het beoordelingskader voor de verlening van een omgevingsvergunning als hier aan de orde, waar de vergunde activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het betoog van [appellant] en anderen kan dan ook niet tot het oordeel leiden dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen omgevingsvergunning voor de erfverharding is vereist.
De beroepsgrond faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
462-764.