ECLI:NL:RVS:2013:615

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
201211633/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen rijverbod opgelegd door opsporingsambtenaar van de Regiopolitie Midden- en West-Brabant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, die op 26 oktober 2012 het beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van de korpschef van de Regiopolitie Midden- en West-Brabant. Dit besluit, genomen op 29 maart 2012, handhaafde een eerder opgelegd rijverbod van 15 uren, dat op 23 november 2011 was ingesteld door een opsporingsambtenaar. Het rijverbod was opgelegd omdat [appellant] op die datum onder invloed van alcohol een voertuig bestuurde en daarbij tegen een gevel was gereden. De rechtbank oordeelde dat de korpschef bevoegd was om het bezwaar van [appellant] te behandelen, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt anders. De Afdeling stelt vast dat de opsporingsambtenaar, op basis van artikel 162 van de Wegenverkeerswet 1994, de bevoegdheid had om het rijverbod op te leggen en dat de korpschef niet bevoegd was om het bezwaar te behandelen. Hierdoor is het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling heeft het beroep tegen het besluit van de korpschef alsnog gegrond verklaard en het besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand. De korpschef wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201211633/1/A3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 oktober 2012 in zaak nr. 12/2617 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpsbeheerder van de Regiopolitie Midden- en West-Brabant, thans: de korpschef van de nationale politie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2011 heeft een opsporingsambtenaar van de Regiopolitie Midden- en West-Brabant aan [appellant] een rijverbod van 15 uren opgelegd, ingaande op 23 november 2011 om 16.00 uur en eindigende op 24 november 2011 om 07.00 uur.
Bij besluit van 29 maart 2012 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 26 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De korpschef heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2013, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. C.F.H. Ermans, werkzaam bij de nationale politie, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) is het een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
Ingevolge artikel 159, aanhef en onder a, zijn met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet, belast de in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen.
Ingevolge artikel 160, vijfde lid, is de bestuurder van een voertuig op de eerste vordering van een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen, verplicht zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht en daartoe volgens door die persoon te geven aanwijzingen ademlucht te blazen in een door die persoon aangewezen apparaat.
Ingevolge artikel 162, eerste lid, kan een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen de bestuurder van een voertuig van wie, uit het in artikel 160, vijfde lid, bedoelde onderzoek of op andere wijze, naar het oordeel van die persoon gebleken is dat hij onder zodanige invloed van het gebruik van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, verkeert, dat hij onvoldoende in staat is een voertuig behoorlijk te besturen, een rijverbod opleggen voor de tijd gedurende welke redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze toestand zal voortduren tot ten hoogste vierentwintig uren.
Ingevolge het tweede lid legt de opsporingsambtenaar die een rijverbod oplegt, dit vast in een beschikking die het tijdstip van ingang en de duur van het verbod bevat.
2. Ambtshalve wordt geoordeeld dat de opsporingsambtenaar, aan wie op grond van artikel 162 van de Wvw 1994 de bevoegdheid toekomt om een rijverbod op te leggen, had moeten besluiten op het door [appellant] gemaakte bezwaar. De korpschef was daartoe niet bevoegd. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen aanspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 maart 2012 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Nu de opsporingsambtenaar het besluit voor zijn rekening heeft genomen en [appellant] niet in zijn belangen is geschaad, wordt onderzocht of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten.
3. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit is ten grondslag gelegd dat [appellant] volgens een proces-verbaal van 23 november 2011 op deze datum tegen een gevel van een woning in Nieuw-Vossemeer is gereden. Dit voorval leidde bij de verbalisanten tot de verdenking dat hij onder zodanige invloed van het inwendig gebruik van alcohol verkeerde, dat hij niet tot behoorlijk besturen van een voertuig in staat moest worden geacht. [appellant] is vervolgens aangehouden en heeft medewerking verleend aan een ademanalyse. Het voltooide ademonderzoek leverde een onderzoeksresultaat op van 1165 µg/l. Op grond van het bepaalde in het Handboek Alcohol leidt een onderzoeksresultaat tussen de 1130 - 1195 µg/l in het geval van een zogenoemde gevorderde bestuurder tot een rijverbod voor de duur van 15 uren, aldus het besluit.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij gebruik zou hebben gemaakt van de in de bezwaarprocedure geboden mogelijkheid van een hoorzitting, indien hij ervan op de hoogte was dat de ontbrekende gegevens in het besluit van 23 november 2011 aan het besluit van 29 maart 2012 ten grondslag zouden worden gelegd. Uit de omstandigheid dat tijdens de bezwaarprocedure telefonisch contact is geweest tussen zijn gemachtigde en de korpschef mag niet worden afgeleid dat hij wat betreft deze nieuwe gegevens heeft afgezien van een hoorzitting, aldus [appellant].
4.1. In het besluit op bezwaar van 29 maart 2012 staat vermeld dat [appellant] tijdens een telefonisch contact op 28 februari 2012 te kennen heeft gegeven geen behoefte te hebben aan een hoorzitting om zijn bezwaren mondeling toe te lichten. [appellant] heeft deze gang van zaken niet betwist. Derhalve kon van het horen worden afgezien op grond van het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts betreft de eerst in het besluit van 29 maart 2012 alsnog gegeven motivering voor het opleggen van het rijverbod geen nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan hij in de gelegenheid moest worden gesteld om te worden gehoord. Met het vermelden van de feiten en omstandigheden op grond waarvan het rijverbod is opgelegd, is de gebrekkige motivering in bezwaar hersteld. Verder beschikte [appellant] in bezwaar over de relevante stukken in het kader van een strafrechtelijke procedure en zijn deze tijdens een telefoongesprek met hem doorgenomen.
Nu [appellant] voor het overige geen gronden heeft aangevoerd die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 23 november 2011, bestaat geen grond voor het oordeel dat de opsporingsambtenaar [appellant] niet in redelijkheid een rijverbod heeft kunnen opleggen.
Het betoog faalt.
5. Gelet op hetgeen onder 4.1. is overwogen, worden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
6. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 oktober 2012 in zaak nr. 12/2617;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de korpschef van de Regiopolitie van Midden- en West-Brabant van 29 maart 2012, kenmerk JZ 12.012;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de korpschef van de nationale politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 909,00 (zegge: negenhonderdnegen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de korpschef van de nationale politie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
280-697.