201212052/1/R2.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2012, kenmerk 2012/0220715, heeft het college het inrichtingsplan "Planwijziging inrichtingsplan Olst-Wesepe" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2013, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Hams, werkzaam bij de provincie, en door H.D. Haan en M. Dekker, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Met dit inrichtingsplan wordt het inrichtingsplan "Inrichtingsplan Olst-Wesepe", zoals vastgesteld bij besluit van 18 januari 2011, gewijzigd.
2. [appellant], wonend aan de [locatie] te [plaats], betoogt dat het college ten onrechte het inrichtingsplan niet heeft gewijzigd, voor zover het betreft de toewijzing, door middel van korting, van eigendom, beheer en onderhoud aan de gemeente Olst-Wijhe van zijn deel van de zijweg van de Holstweg en het openbaar maken van die weg. Hij voert aan dat hierdoor zijn deel van de weg ten onrechte zal worden onteigend. Hierbij wijst hij op de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2012, in zaaknr. 201102205/1/R2 naar aanleiding waarvan het college in het wijzigingsbesluit heeft besloten om het deel van de weg dat in eigendom toebehoort aan zijn buurman, niet te onteigenen.
Ten aanzien van de onteigening van de gronden betoogt [appellant] dat daarbij tevens het op de weg aangebrachte asfalt moet worden vergoed. Voorts heeft het college ten onrechte niet getracht om tot een minnelijke schikking te komen en is de waarde van de weg volgens [appellant] ten onrechte op nihil vastgesteld. Daarnaast voert hij aan dat in het inrichtingsplan de weg ten onrechte is aangeduid als landbouwpad, het college ten onrechte niet heeft gemotiveerd op grond waarvan zijn perceel deel uitmaakt van de ruilverkaveling en dat hij ten onrechte niet in kennis is gesteld van het openbaar worden van de weg.
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de door [appellant] bestreden maatregelen geen onderdeel uitmaken van dit wijzigingsplan, maar reeds zijn opgenomen in het inrichtingsplan, zoals vastgesteld bij besluit van 18 januari 2011, waardoor de bestreden maatregelen reeds onherroepelijk zijn. [appellant] kan daarom volgens het college daartegen niet meer opkomen.
2.2. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg) kunnen gedeputeerde staten de gebiedscommissie gehoord besluiten tot toepassing van landinrichting door vaststelling van een inrichtingsplan.
Ingevolge artikel 19, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit tot vaststelling of wijziging van een inrichtingsplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, voor zover het betreft:
a. de begrenzing van de blokken, bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b;
b. de aanduiding van voorzieningen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, inhoudende de toepassing van een korting als bedoeld in artikel 56, eerste lid;
c. de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar nut, bedoeld in artikel 28;
d. de aanduiding van wegen met de daartoe behorende kunstwerken, bedoeld in artikel 33, eerste lid, en de opname van wegen met de daartoe behorende kunstwerken als openbare weg, bedoeld in artikel 33, tweede lid.
2.3. In het inrichtingsplan, zoals vastgesteld bij besluit van 18 januari 2011, is ten aanzien van de zijweg van de Holstweg, waaronder het deel van de weg dat in eigendom toebehoort aan [appellant], opgenomen dat de openbaarheid van de weg wordt verlengd tot het einde van de huidige weg. Voor de grondverwerving zal een korting als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Wilg worden toegepast en voorts zal het eigendom van de weg aan de gemeente Olst-Wijhe worden toegewezen. Met het thans aan de orde zijnde besluit heeft het college het inrichtingsplan niet opnieuw vastgesteld maar alleen op een aantal punten gewijzigd. De Afdeling verstaat het beroep aldus, dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat het college het inrichtingsplan, voor zover dat ziet op zijn gronden, eveneens had moeten wijzigingen.
2.4. Ten aanzien van de toewijzing van eigendom van het deel van de weg dat in eigendom toebehoort aan [appellant], wordt voorop gesteld dat met het inrichtingsplan de eigendom van de weg niet aan de gemeente Olst-Wijhe wordt overgedragen, doch dat hiermee slechts het voornemen daartoe is gegeven. Voor het verkrijgen van de eigendom geldt een aparte procedure in het kader waarvan eveneens rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
In het wijzigingsbesluit heeft het college het deel van de weg dat toebehoort aan een buurman van [appellant] uit het inrichtingsplan gehaald. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie van [appellant] verschilt van de genoemde situatie van zijn buurman aangezien dat deel van de weg voor de vaststelling van het inrichtingsplan reeds openbaar was, terwijl het deel van de weg dat toebehoort aan [appellant] nog geen openbare weg betrof. De openbaarmaking van dat deel van de weg is daardoor met het inrichtingsplan tot stand gekomen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hem genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat er zodanige samenhang tussen zijn gronden en de gronden van zijn buurman bestaat, dat het college, gelet op zijn beleidsvrijheid, het wijzigingsbesluit niet in redelijkheid in de door hem gekozen omvang heeft kunnen vaststellen. Het college heeft derhalve in redelijkheid kunnen afzien van het wijzigen van het inrichtingsplan, voor zover het betreft de toewijzing, door middel van korting, van eigendom, beheer en onderhoud aan de gemeente Olst-Wijhe van het deel van de zijweg van de Holstweg dat in eigendom toebehoort aan [appellant] en het openbaar maken van die weg. Het betoog faalt.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
458 - 674.