201211772/1/A3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 november 2012 in zaak nr. 12/680 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (thans: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2012 heeft het CBR ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen voor de categorieën B en BE met de beperking ‘alleen tijdens privé gebruik’ (code 100).
Bij besluit van 31 mei 2012 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 11 juni 2012 heeft het CBR een verklaring van geschiktheid afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen voor de categorieën B en BE met de beperking ‘tijdens privé gebruik en tijdens beroepsmatig gebruik, niet zijnde vervoer van personen of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren per dag’ (code 101).
Bij uitspraak van 6 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de besluiten van 31 mei 2012 en 11 juni 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2013, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, werkzaam bij het CBR, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 102, eerste lid, wordt door de aangewezen arts of artsen zo spoedig mogelijk aan het CBR schriftelijk medegedeeld voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën hij aan die eisen niet voldoet.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge het twaalfde lid registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen slechts voldoet indien hij het door hem te besturen motorrijtuig gebruikt voor privé doeleinden, die beperking in het rijbewijzenregister door middel van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Regeling coderingen beperkingen rijbevoegdheid worden de beperkingen met betrekking tot de rijbevoegdheid, bedoeld in de artikelen 16, 17, 19, 19c, 24, 103, vierde lid, 111 tot en met 116, 118, 145, onderdeel e, 191 en 193 van het Reglement rijbewijzen, in het rijbewijs aangeduid met de coderingen die zijn vastgesteld in de bij deze regeling behorende bijlage.
In de bijlage is onder code 100 vermeld: "Alleen tijdens privé-gebruik" en onder code 101: "Tijdens privé-gebruik, en tijdens beroepsmatig gebruik, niet zijnde vervoer van personen of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren per dag".
Ingevolge artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) wordt in deze regeling verstaan onder:
a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A, B en B+E;
b. groep 2: rijbewijzen van de categorieën C, C1, C+E, C1+E, D, D1, D+E en D1+E.
Ingevolge artikel 2 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In de bijlage is in paragraaf 7.2, zoals deze luidde ten tijde van belang, vermeld dat voor de beoordeling van de geschiktheid van personen met epileptische aanvallen (in de voorgeschiedenis) een specialistisch rapport is vereist, opgesteld door een neuroloog. Rijbewijsbezitters die epilepsie krijgen zijn ongeschikt voor een onbeperkt rijbewijs. Aan beroepsmatig gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met epileptische aanvallen moeten strenge eisen worden gesteld. Personen met epileptische aanvallen die voldoen aan de hieronder gestelde eisen van groep 1, maar niet tevens voldoen aan de hieronder geformuleerde eisen voor groep 2, kunnen in beginsel alleen geschikt worden verklaard als de rijbevoegdheid wordt beperkt tot privé-gebruik.
Op speciaal verzoek kan - in individuele gevallen - een uitzondering worden gemaakt op de beperking tot privé-gebruik. Voor een termijn van vijf jaar kunnen deze personen geschikt worden verklaard voor beperkt beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van personen, of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren per dag. Voorwaarden zijn een keuring door een neuroloog en een verklaring van de werkgever volgens een door het CBR vastgesteld model.
In paragraaf 7.2.2, onder a, is vermeld dat rijbewijsbezitters die bij een eerste beoordeling door het CBR vijf jaar of langer aanvalsvrij zijn direct geschikt mogen worden verklaard voor een termijn van vijf jaar.
In deze paragraaf, onder b, is vermeld dat personen met meer dan één epileptische aanval in de voorgeschiedenis permanent ongeschikt zijn voor rijbewijzen van groep 2. Een uitzondering kan - vanwege de erkend gunstige prognose - worden gemaakt voor personen die vijf jaar lang aanvalsvrij zijn gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld met anti-epileptische medicatie.
2. Aan het besluit van 31 mei 2012 heeft het CBR ten grondslag gelegd dat de huisarts op het aanvraagformulier voor een eigen verklaring heeft vermeld dat de laatste aanval van [appellant] dateert uit 1984 en dat hij niet meer onder neurologische controle staat. Verder is vermeld dat [appellant] een anti-epileptisch middel gebruikt. Gelet hierop komt hij niet in aanmerking voor de uitzondering als genoemd in paragraaf 7.2.2, onder b, van de bijlage bij de Regeling. Derhalve was het CBR gehouden om de beperking code 100 ‘alleen tijdens privé-gebruik’ te registreren. Dat voorheen een verklaring zonder beperking is afgegeven, is niet van belang, nu paragraaf 7.2. van de bijlage per 25 augustus 2010 is gewijzigd. In het besluit heeft het CBR [appellant] voorts gewezen op de mogelijkheid om een verzoek in te dienen voor het toekennen van code 101, hetgeen [appellant] heeft gedaan.
Bij besluit van 11 juni 2012 heeft het CBR het verzoek ingewilligd en de beperking code 100 in code 101 gewijzigd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om paragraaf 7.2. van de bijlage bij de Regeling in dit geval buiten toepassing te laten wegens een onbillijkheid van overwegende aard. Daartoe voert hij aan dat hij als gevolg van het ontbreken van een hardheidsclausule of overgangsrecht geen rekening kon houden met gewijzigde regelgeving. Zijn huidige werkgever heeft te kennen gegeven dat, gelet op de beperking op het rijbewijs, zijn arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd. Derhalve kan hij zijn baan als vertegenwoordiger niet meer uitoefenen, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (onder meer de uitspraak van 28 november 2012 in zaak nr. 201201035/1), dient de bijlage bij de Regeling te worden aangemerkt als algemeen verbindend voorschrift, zodat het het CBR niet vrijstaat daarvan af te wijken. Voorts heeft de Afdeling eerder overwogen (uitspraak van 21 april 2010 in zaak nr. 200904833/1/H3) dat het de rechter niet vrijstaat te treden in de billijkheid van de regelgeving en dat het de taak van de regelgever is om te beoordelen of veranderende medische inzichten tot aanpassing van de regelgeving moeten leiden. Aangezien de beoordeling door het CBR diende plaats te vinden op grond van de toepasselijke regelgeving ten tijde van het nemen van de besluiten van 31 mei 2012 en 11 juni 2012, heeft het zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet in aanmerking komt voor de uitzondering genoemd in paragraaf 7.2.2, onder b, van de bijlage bij de Regeling. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat de rechtbank paragraaf 7.2 van de bijlage ten onrechte niet buiten toepassing heeft gelaten, omdat hij als gevolg van de beperking op het rijbewijs onevenredig nadeel ondervindt op de arbeidsmarkt, wordt hij daarin niet gevolgd. De niet gestaafde stelling van [appellant] dat hij door toepassing van de Regeling nadelige gevolgen ondervindt op de arbeidsmarkt, brengt in het licht bezien van de doelstelling van de Regeling, het verzekeren van de verkeersveiligheid, geen onevenredig nadeel met zich. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat paragraaf 7.2. van de bijlage bij de Regeling in het geval van [appellant] buiten toepassing dient te blijven. Het CBR heeft op grond van de destijds toepasselijke regelgeving terecht een verklaring van geschiktheid met de beperking code 100 en nadien code 101 geregistreerd. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
280-697.