ECLI:NL:RVS:2013:624

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
201208165/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake wijzigingsplan Bestemmingsplan Appelscha, Plan van wijziging Vaart ZZ 61 te Appelscha

Op 3 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf het wijzigingsplan "Bestemmingsplan Appelscha, Plan van wijziging Vaart ZZ 61 te Appelscha" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten, wonend te Appelscha, beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 4 juni 2013. In deze tussenuitspraak wordt ingegaan op de vraag of het wijzigingsplan voldoende parkeergelegenheid op eigen erf waarborgt. De Afdeling stelt vast dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid, omdat de eigenaar van het aangrenzende pand geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het gebruik van de ontsluiting op zijn perceel. Dit gebrek in de motivering leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet deugdelijk is. De Afdeling draagt het college op om binnen zestien weken het gebrek te herstellen en de uitkomst aan de Afdeling en andere partijen te communiceren. De einduitspraak over proceskosten en griffierecht zal later worden gedaan.

Uitspraak

201208165/1/R4.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te Appelscha, gemeente Ooststellingwerf,
en
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het college het wijzigingsplan "Bestemmingsplan Appelscha, Plan van wijziging Vaart ZZ 61 te Appelscha" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2013, waar het college, vertegenwoordigd door P. Doeven, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
Bestuurlijke lus
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Het wijzigingsplan
2. Met het plan wordt beoogd de vestiging van een horecabedrijf mogelijk te maken op gronden aan de Vaart ZZ 61. Het plan voorziet daartoe in de wijziging van de bestemming "Gemengd gebied" in "Gemengd" met de aanduiding "horeca".
2.1. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.
2.2. Ingevolge artikel 4, lid 5, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Appelscha 2003" kan het college de bestemming "Gemengd gebied" wijzigen ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf, met uitzondering van een (nacht)bar, een discotheek/bar-dancing, mits wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen erf.
2.3. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Wijzigingsvoorwaarde
3. [appellanten] betogen dat niet is voldaan aan artikel 4, lid 5, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Hiertoe voeren zij aan dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen, nu het plan weliswaar voorziet in twaalf parkeerplaatsen, maar de twee parkeerplaatsen die zijn gelegen achter het pand niet bereikbaar zijn. Volgens de kadastrale kaart is de strook eigen grond aan de zijkant van het pand niet breed genoeg om als toegangsweg te fungeren. Verder blokkeren de aan de voorzijde geparkeerde auto’s de toegangsweg naar de parkeerplaatsen die zijn gelegen achter het pand aan de Vaart ZZ 61, aldus [appellanten].
3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de parkeerplaatsen die zijn gelegen achter de gronden aan de Vaart ZZ 61 bereikbaar zijn via de tussen de panden aan de Vaart ZZ 60 en 61 gelegen ontsluiting van het parkeerterrein achter het pand aan de Vaart ZZ 60, welke ontsluiting vier meter breed is. De eigenaar van het pand aan de Vaart ZZ 60 heeft hiertegen volgens het college geen bezwaar.
3.2. Volgens de verbeelding is aan de gronden de bestemming "Gemengd" toegekend.
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Gemengd" bestemd voor verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
3.3. Volgens de plantoelichting is het benodigd aantal parkeerplaatsen berekend op basis van vaste parkeerkencijfers. Voor een restaurant met 100 m² bedrijfsvloeroppervlak geldt een parkeernorm van twaalf parkeerplaatsen.
3.4. De Afdeling stelt vast dat het plan volgens de verbeelding, gelet op het oppervlak van de gronden dat is vrijgelaten voor verkeersvoorzieningen, ruimte biedt voor twaalf parkeerplaatsen op eigen erf. Deze ruimte bevindt zich vóór de panden aan de Vaart ZZ 61 en 62, en achter het pand aan de Vaart ZZ 61. Ten aanzien van de toegankelijkheid van de parkeerplaatsen stelt de Afdeling vast dat de achter het pand aan de Vaart ZZ 61 mogelijk gemaakte parkeerplaatsen uitsluitend toegankelijk zijn via de ontsluiting van het parkeerterrein dat is gelegen achter het pand aan de Vaart ZZ 60. Het college is er bij de vaststelling van het wijzigingsplan van uitgegaan dat de eigenaar van het pand aan de Vaart ZZ 60 geen bezwaar heeft tegen het gebruik van de op zijn perceel gelegen ontsluiting ten behoeve van de parkeerplaatsen achter het pand aan de Vaart ZZ 61. Daartoe wijst het college erop dat deze eigenaar niet in rechte is opgekomen tegen het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan.
De Afdeling is van oordeel dat uit het enkele feit dat de eigenaar van het pand aan de Vaart ZZ 60 niet in rechte is opgekomen tegen het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan, niet kan worden afgeleid dat hij geen bezwaar heeft of zal krijgen tegen het gebruik van de op zijn perceel gelegen ontsluiting ten behoeve van de parkeerplaatsen achter het pand aan de Vaart ZZ 61. Ter zitting is vast komen te staan dat de eigenaar van het pand aan de Vaart ZZ 60 geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het gebruik van de op zijn perceel gelegen ontsluiting ten behoeve van de parkeerplaatsen achter het pand aan de Vaart ZZ 61, of dat anderszins op enigerlei wijze is verzekerd dat de op het perceel aan de Vaart ZZ 60 gelegen ontsluiting gebruikt kan worden ten behoeve van de parkeerplaatsen achter het pand aan de Vaart ZZ 61. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat is verzekerd dat het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen erf. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering en is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. [appellanten] betogen voorts dat niet is gewaarborgd dat alle voorziene parkeerplaatsen beschikbaar blijven voor gebruik ten behoeve van het horecabedrijf, bijvoorbeeld wanneer het woonhuis aan de Vaart ZZ 62 wordt verkocht. Daarbij wijzen zij erop dat de gronden aan de Vaart ZZ 61 en 62 weliswaar één perceel met één kadastraal nummer vormen, maar dat op het perceel twee verschillende panden met twee huisnummers zijn gelegen.
4.1. De enkele vrees dat het pand aan de Vaart ZZ 62 in de toekomst wordt verkocht, vormt geen concrete indicatie dat de voorziene parkeerplaatsen niet beschikbaar zullen blijven voor gebruik ten behoeve van het horecabedrijf. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat in zoverre niet is voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen erf.
Het betoog faalt.
Parkeer- en verkeershinder
5. Het beroep van [appellanten] is voorts gericht tegen de bestemming "Gemengd", voor zover daarbij verkeersvoorzieningen zijn toegestaan. Volgens [appellanten] blokkeren de aan de voorzijde van het pand aan de Vaart ZZ 62 geparkeerde auto’s de oprit naast het pand aan de Vaart ZZ 62.
5.1. De Afdeling overweegt dat [appellanten], gelet op de ruimte die het plan biedt voor parkeerplaatsen aan de voorzijde van de panden aan de Vaart ZZ 61 en 62, niet aannemelijk hebben gemaakt dat de oprit naast het pand aan de Vaart ZZ 62 geblokkeerd wordt door auto’s die geparkeerd zijn op de parkeerplaatsen aan de voorzijde van het pand aan de Vaart ZZ 62.
Het betoog faalt.
6. [appellanten] vrezen verder dat op de parkeerplaatsen aan de voorzijde van de gronden geparkeerde auto’s hinder zullen veroorzaken voor het verkeer op de Vaart ZZ.
Voorts voeren [appellanten] aan dat de parkeervakken niet de vereiste afmetingen hebben, waardoor voetgangers hinder ondervinden van de auto’s die gedeeltelijk op het trottoir geparkeerd zijn.
6.1. Het plan leidt volgens het college niet tot verkeershinder. Het college wijst erop dat de gronden zijn gelegen aan een weg waar een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. Bovendien zijn er aan deze weg meer winkels en voorzieningen gevestigd, die evenmin verkeershinder doen ontstaan.
Ten aanzien van de afmetingen van de parkeervlakken stelt het college dat deze voldoen aan de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom", editie 2004, van CROW.
6.2. De Afdeling overweegt dat [appellanten], mede gezien de aard van de omgeving, niet aannemelijk hebben gemaakt dat de vestiging van een horecabedrijf ten opzichte van de bestaande situatie een dusdanige toename van het aantal geparkeerde auto’s langs de Vaart ZZ meebrengt, dat zich onaanvaardbare verkeershinder zal voordoen.
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in overweging 3.4 overweegt de Afdeling voorts dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het plan geen ruimte biedt voor parkeervakken die wat afmetingen betreft voldoen aan de daarvoor geldende normen. Gelet hierop hebben [appellanten] evenmin aannemelijk gemaakt dat voertuigen die zijn geparkeerd in de parkeervakken, gezien de afmetingen van deze vakken, onaanvaardbare verkeershinder zullen veroorzaken.
Het betoog faalt.
Zienswijze
7. [appellanten] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het herhalen van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellanten] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Bestuurlijke lus
8. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak:
 met inachtneming van overweging 3.4 alsnog toereikend te motiveren dat op enigerlei wijze is verzekerd dat het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen erf - bijvoorbeeld door middel van het overleggen van een schriftelijke verklaring van de eigenaar van het pand aan de Vaart ZZ 60 waaruit blijkt dat hij toestemming heeft verleend voor het gebruik van de op zijn perceel gelegen ontsluiting ten behoeve van de parkeerplaatsen achter het pand aan de Vaart ZZ 61 - dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling;
 de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Proceskosten en griffierecht
9. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van overweging 8 het daar omschreven gebrek te herstellen en
2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
271-786.