ECLI:NL:RVS:2013:635

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
201209676/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Bij besluit van 12 september 2012 heeft de minister de aanvraag afgewezen en een inreisverbod uitgevaardigd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 4 oktober 2012 het beroep gedeeltelijk gegrond verklaarde, maar het beroep tegen het inreisverbod ongegrond verklaarde. Zowel de vreemdeling als de minister hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 1 augustus 2013 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep van de vreemdeling kennelijk ongegrond is, omdat de aangevoerde gronden niet leiden tot vernietiging van de eerdere uitspraak. Het hoger beroep van de minister wordt echter gegrond verklaard. De Afdeling stelt vast dat het inreisverbod van 12 september 2012 niet als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt, omdat het niet op rechtsgevolg is gericht. De voorzieningenrechter had zich derhalve ten onrechte bevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen.

De uitspraak van de voorzieningenrechter wordt vernietigd voor zover deze het beroep tegen het inreisverbod gegrond heeft verklaard. De Afdeling bevestigt de uitspraak voor het overige. Er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201209676/1/V2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling],
2. de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 4 oktober 2012 in zaken nrs. 12/29364 en 12/29365 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, gegrond verklaard, het besluit in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroepen ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de minister
3. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
4. Ambtshalve wordt als volgt overwogen.
4.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 20 juni 2013 in zaak nr. 201210774/1/V3, heeft het ontstaan van rechtmatig verblijf hangende een asielaanvraag, ongeacht of dit een eerste of opvolgende aanvraag betreft (vergelijk rechtsoverweging 2.8.2 van de uitspraak van 25 juni 2012 in zaak nr. 201103520/1/V3), of verblijf als bedoeld in de onderdelen b en c van artikel 66a, zesde lid van de Vw 2000, tot gevolg dat de werking van een eerder uitgevaardigd inreisverbod tijdelijk wordt opgeschort. Zodra bij afwijzing van de asielaanvraag een nieuw terugkeerbesluit - waarin opnieuw is vastgesteld dat het verblijf van de vreemdeling illegaal is of illegaal wordt verklaard - wordt genomen, herleeft het eerder uitgevaardigde inreisverbod. Uitvaardiging van een nieuw inreisverbod met dezelfde duur als het eerdere inreisverbod is, gelet op de herleving van het eerdere inreisverbod, niet op rechtsgevolg gericht.
4.2. De staatssecretaris heeft eerder, bij besluit van 13 maart 2012, tegen de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren. De werking van dat inreisverbod is door de door de vreemdeling nadien ingediende asielaanvraag tijdelijk opgeschort. Nu de staatssecretaris deze asielaanvraag bij besluit van 12 september 2012 heeft afgewezen, is het inreisverbod van 13 maart 2012 herleefd. Gelet hierop en nu het bij de afwijzing van voormelde asielaanvraag uitgevaardigde inreisverbod van dezelfde duur is als het eerdere inreisverbod, is het inreisverbod van 12 september 2012 niet op rechtsgevolg gericht en om die reden niet aan te merken als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb beroep kon worden ingesteld. De voorzieningenrechter heeft zich derhalve ten onrechte niet onbevoegd verklaard in zoverre van het beroep kennis te nemen.
5. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. Hetgeen de staatssecretaris in zijn hogerberoepschrift aanvoert, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover hierbij het beroep gericht tegen het inreisverbod gegrond is verklaard en het besluit van 12 september 2012 in zoverre is vernietigd. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het overwogene onder 4.2, de voorzieningenrechter alsnog onbevoegd verklaren van het door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, kennis te nemen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 4 oktober 2012 in zaak nr. 12/29364, voor zover hierin het beroep gericht tegen het inreisverbod gegrond is verklaard en het besluit in zoverre is vernietigd;
IV. verklaart de voorzieningenrechter onbevoegd van het in die zaak ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, kennis te nemen;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Klinkers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2013
549.