201112790/1/R4.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Vledder, gemeente Westerveld,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Frederiksoord, gemeente Westerveld,
3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Vledder, gemeente Westerveld,
en
de raad van de gemeente Westerveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatiebedrijven Vledderweg 31 en 35" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2012, waar [appellante sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], bijgestaan door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, en ir. N.R. Jukema, deskundige, [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], en de raad, vertegenwoordigd door J.G. Boer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. R. Sieben en ing. W. van Eijkern, gehoord.
Bij tussenuitspraak van 21 november 2012 in zaak nr. 201112790/1/T1/R4 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 20 september 2011 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 29 januari 2013 heeft de raad het besluit van 20 september 2011 gewijzigd.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld, naar voren te brengen. [belanghebbende] en [appellant sub 2] hebben daarvan gebruik gemaakt.
De raad en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 11 juni 2013, waar [appellant sub 2B], [appellant sub 3A] en de raad, vertegenwoordigd door J.G. Boer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het besluit van 20 september 2011
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de raad de door hem bij de realisering van het toegestane kampeerterrein op het perceel Vledderweg 35 met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid noodzakelijk geachte instandhouding van de houtwal en de aanleg en instandhouding van de houtsingels ten onrechte niet in het plan heeft geregeld. De raad heeft zich, zo is in de tussenuitspraak verder overwogen, niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voor zover dat betrekking heeft op het perceel Vledderweg 35, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Derhalve heeft de Afdeling geoordeeld dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Gelet hierop zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] tegen het besluit van 20 september 2011 gedeeltelijk gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij de door de raad bij de realisering van het voorziene kampeerterrein op het perceel Vledderweg 35 noodzakelijk geachte landschappelijke inpassing niet is gewaarborgd. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] tegen het besluit van 20 september 2011 zijn gelet op de overwegingen 4.4, 5.2, 6.1, 7.4 en 9 van de tussenuitspraak voor het overige ongegrond.
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen in overweging 8.1 is overwogen het besluit van 20 september 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Recreatiebedrijven Vledderweg 31 en 35" te herstellen door een aanvullende planregeling vast te stellen waarmee de door de raad bij de realisering van de voorziene ontwikkelingen noodzakelijk geachte landschappelijke inpassing is gewaarborgd.
Het besluit van 29 januari 2013
4. Bij besluit van 29 januari 2013 heeft de raad ter uitvoering van de opdracht in de tussenuitspraak een aanvullende planregeling vastgesteld betreffende een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, alsmede een voorwaardelijke verplichting die ziet op de instandhouding van de houtwal en de aanleg en instandhouding van de houtsingels. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van het geding tussen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de raad.
5. Bij het besluit van 29 januari 2013 zijn aan artikel 3 van de planregels toegevoegd de leden 3.5.1, 3.5.2 en 3.5.3.
Ingevolge lid 3.5.1, onder a, is het ter plaatse van de aanduidingen "houtwal" en "houtsingel" verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
1. het wijzigen van de kavelstructuur;
2. het verwijderden van karakteristieke erfbeplanting (eiken);
3. het vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden;
4. het verwijderen van bosschages, houtwallen en -singels;
5. het in lid 3.5.3 genoemde Landschapsplan en Beplantingsplan en Verhardingsplan.
Ingevolge lid 3.5.2 is het in 3.5.1 vervatte verbod niet van toepassing op werkzaamheden die:
1. het normale onderhoud betreffen;
2. in uitvoering zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan volgens een op dat tijdstip verleende vergunning.
Ingevolge lid 3.5.3 kan de in 3.5.1 genoemde vergunning slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel, en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de grond. Van onevenredige afbreuk is geen sprake als wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Landschapsplan recreatieterrein ‘Landgoed Erica te Vledder’ en het Beplantingsplan en Verhardingsplan ‘Landgoed Erica te Vledder’ opgesteld door Quercus Design+Reijnders groen- en ingenieursbureau Landschapsarchitecten bnt Dwingeloo, september 2008, welke als bijlagen bij het bestemmingsplan zijn opgenomen.
6. Voorts is bij het besluit van 29 januari 2013 een nieuw artikel 6 aan de planregels toegevoegd, onder vernummering van de daarop volgende artikelen.
Ingevolge artikel 6 is het gebruik van de in artikel 3 bedoelde gronden ten behoeve van recreatieve doeleinden, als omschreven in lid 3.1 uitsluitend toegestaan indien overeenkomstig het Landschapsplan recreatieterrein ‘Landgoed Erica te Vledder’ en het Beplantingsplan en Verhardingsplan recreatieterrein ‘Landgoed Erica te Vledder’ opgesteld door Quercus Design+Reijnders groen- en ingenieursbureau Landschapsarchitecten bnt Dwingeloo, september 2008, welke als bijlagen bij het bestemmingsplan zijn gevoegd, de houtwal, op de verbeelding aangeduid als "houtwal", in stand wordt gehouden en de houtsingels, op de verbeelding aangeduid als "houtsingel", worden aangelegd en in stand worden gehouden. De aanleg van de als zodanig aangeduide houtsingel zal uiterlijk eind maart voltooid zijn. De hierboven genoemde voorwaardelijke bepaling met betrekking tot de verplichting tot aanleg en instandhouding van de als zodanig aangeduide houtsingel is niet van toepassing op het bestaande kampeerterrein waarop ten hoogste 30 kampeermiddelen zijn toegestaan.
7. [appellant sub 2] voert tegen het besluit van 29 januari 2013 aan dat lid 3.5.1, onder a, aanhef en sub 5, onduidelijk is. Het is volgens [appellant sub 2] vreemd dat die bepaling werkzaamheden lijkt te verbieden die vallen onder het landschapsplan en het beplantings- en verhardingsplan.
7.1. De raad heeft in zijn nadere stuk van 27 mei 2013, alsmede ter zitting uiteengezet dat met het in 3.5.1, 3.5.2 en 3.5.3 neergelegde vergunningstelsel is beoogd te waarborgen dat werkzaamheden op het perceel Vledderweg 35 niet ten koste gaan van de door hem noodzakelijk geachte instandhouding van de houtwal en de aanleg en instandhouding van de houtsingels. Daarbij is er, zo heeft de raad toegelicht, voor gekozen om ook werkzaamheden betreffende de realisering van het landschapsplan en het beplantings- en verhardingsplan onder de vergunningplicht te brengen zodat is gewaarborgd dat dat overeenkomstig het landschapsplan en het beplantings- en verhardingsplan gebeurt.
7.2. Niet valt in te zien waarom de raad er ter uitvoering van de opdracht in de tussenuitspraak niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen om ook werkzaamheden betreffende de realisering van het landschapsplan en het beplantings- en verhardingsplan onder een vergunningplicht te brengen. Voorts is er geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvullende planregeling in zoverre leidt tot rechtsonzekerheid.
Het betoog faalt.
8. [appellant sub 2] heeft ook bezwaren tegen het besluit van 29 januari 2013 voor zover het artikel 6 van de aanvullende planregeling betreft. Hij voert aan dat deze bepaling onduidelijk is, onder meer omdat daarin wat betreft de voltooiing van de houtsingels geen jaartal is genoemd.
8.1. Artikel 6 brengt met zich dat het gebruik van het perceel Vledderweg 35 ten behoeve van de in het plan toegestane recreatieve doeleinden pas is toegestaan indien - onder meer - de voorziene houtsingels zijn gerealiseerd. Dat in dit artikel wat betreft de voltooiing van die houtsingels een jaartal ontbreekt, doet daaraan niet af. Rechtsonzekerheid doet zich daarom in zoverre niet voor.
Het betoog faalt.
9. [appellant sub 2] kan zich er voorts niet mee verenigen dat het gebruik van de gronden voor het bestaande kampeerterrein is uitgezonderd van de voorwaardelijke verplichting tot de aanleg en de instandhouding van de houtsingels.
9.1. Zoals in overweging 4.2 van de tussenuitspraak is overwogen, hadden de in het geding zijnde percelen onder het aan het plan voorafgaande planologisch regime een agrarische bedrijfsbestemming, waarbij voor zover het het bedrijf op het perceel Vledderweg 35 betreft een kampeerterrein van maximaal 30 standplaatsen was toegestaan. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen om het gebruik van het perceel Vledderweg 35 in zoverre en overeenkomstig het aan het plan voorafgaande planologisch regime niet onder de voorwaardelijke verplichting te brengen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de opdracht in de tussenuitspraak slechts ziet op waarborging van de door de raad bij de realisering van de voorziene nieuwe ontwikkelingen noodzakelijk geachte landschappelijke inpassing.
Het betoog faalt.
10. [appellant sub 2] voert verder aan dat ook het aanwezig zijn van bouwwerken ten behoeve van de recreatieve doeleinden onder de voorwaardelijke verplichting moet worden gebracht. [appellant sub 2] acht de aanvullende planregeling - zo begrijpt de Afdeling zijn betoog - in zoverre onduidelijk.
10.1. De raad heeft in het nadere stuk van 27 mei 2013 vermeld dat artikel 6 is opgenomen om er voor te zorgen dat voordat het terrein ingevuld gaat worden als recreatieterrein voldaan moet worden aan onder meer het landschapsplan. De Afdeling begrijpt de verdere uiteenzetting van de raad ter zitting zo dat het zijn bedoeling is te waarborgen dat de invulling van het perceel Vledderweg 35, ook voor zover dat betreft het plaatsen van chalets, stacaravans en andere middelen ten behoeve van de toegestane recreatieve doeleinden, pas wordt gerealiseerd indien - samengevat weergegeven - overeenkomstig het landschapsplan en het beplantings- en verhardingsplan de bestaande houtwal in stand wordt gehouden en de houtsingels zijn gerealiseerd. Er is geen reden om de door de raad gegeven uitleg van artikel 6 onjuist te achten. Er is evenmin reden voor het oordeel dat artikel 6 op dit punt zodanig onduidelijk is dat het leidt tot rechtsonzekerheid.
Het betoog faalt.
11. Gelet op het voorgaande is het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 29 januari 2013 ongegrond.
[appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben naar aanleiding van het besluit van 29 januari 2013 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant sub 1] en [appellant sub 3] geen bezwaren hebben tegen het besluit van 29 januari 2013. De van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] zijn ongegrond.
12. Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat het in de tussenuitspraak geconstateerde en in overweging 1 genoemde gebrek is hersteld.
Proceskosten
13. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van het verzoek van [appellant sub 2] om de raad te veroordelen in de kosten van het opmaken van een deskundigenrapport, overweegt de Afdeling dat een dergelijk rapport niet is overgelegd. Het verzoek van [appellant sub 2] om een proceskostenveroordeling wordt dan ook in zoverre afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Westerveld van 20 september 2011, waarbij het bestemmingsplan "Recreatiebedrijven Vledderweg 31 en 35" is vastgesteld, gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Westerveld van 20 september 2011, voornoemd, voor zover daarbij de door de raad van de gemeente Westerveld bij de realisering van het voorziene kampeerterrein op het perceel Vledderweg 35 noodzakelijk geachte landschappelijke inpassing niet is gewaarborgd;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Westerveld van 20 september 2011, voornoemd, voor het overige ongegrond;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Westerveld van 29 januari 2013 ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Westerveld tot vergoeding van bij:
- [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1653,52 (zegge: zestienhonderddrieënvijftig euro en tweeënvijftig cent), waarvan € 1180,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- bij [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 521,92 (zegge: vijfhonderdeenentwintig euro en tweeënnegentig cent), waarvan € 472,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Westerveld aan:
- [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
431