ECLI:NL:RVS:2013:653

Raad van State

Datum uitspraak
2 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
201205693/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. De vreemdeling en zijn referent hebben in eerste aanleg beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaar tegen de afwijzing van hun aanvraag. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 16 mei 2012 geoordeeld dat de minister een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen en heeft de minister veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. De minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, evenals de vreemdeling en de referent.

De Raad van State heeft op 2 augustus 2013 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling belang heeft bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. De staatssecretaris heeft terecht aangevoerd dat de relevante bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing zijn op het besluit van 1 maart 2011, omdat dit besluit is genomen op grond van het Soeverein Besluit van 12 december 1813. De rechtbank heeft dit niet onderkend, waardoor de grief van de staatssecretaris slaagt.

De Afdeling heeft het hoger beroep van de vreemdeling en de referent ongegrond verklaard en het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond heeft verklaard. De Afdeling heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en de referent. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 118,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201205693/1/V1.
Datum uitspraak: 2 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. de minister van Buitenlandse Zaken,
2. [de vreemdeling] en [de referent],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 mei 2012 in zaken nrs. 11/27356 en 11/33636 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij brief van 18 augustus 2011 hebben de vreemdeling en de referent beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het door hen tegen het besluit van 1 maart 2011 gemaakte bezwaar.
Bij besluit van 29 september 2011 heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 mei 2012 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond verklaard, vastgesteld dat de minister als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar een dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1.260,00, het beroep tegen het besluit van 29 september 2011 ongegrond verklaard en de minister in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht veroordeeld. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, onderscheidenlijk de vreemdeling en de referent hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De staatssecretaris onderscheidenlijk de vreemdeling en de referent hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift van de vreemdeling en de referent is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep van de vreemdeling en de referent is kennelijk ongegrond.
4. De staatssecretaris klaagt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling belang heeft bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar en dat hij wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar een dwangsom heeft verbeurd. Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat paragraaf 4.1.3.2. van de Awb niet van toepassing is op het besluit van 1 maart 2011.
4.1. Ingevolge artikel IIB van de Wet van 28 augustus 2009 tot aanvulling van de Awb met doeltreffendere rechtsmiddelen tegen niet tijdig beslissen door bestuursorganen (Stb. 2009, 383; hierna: de Wet dwangsom en beroep), vindt paragraaf 4.1.3.2 van de Awb gedurende drie jaren na de datum waarop artikel 4:16 van die wet vervalt, geen toepassing ten aanzien van beschikkingen, genomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 of het Soeverein Besluit van 12 december 1813, en ten aanzien van beslissingen op bezwaar, gemaakt tegen zodanige beschikkingen, voor zover bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan niet anders is bepaald.
4.2. Het besluit van 1 maart 2011 is genomen op grond van het Soeverein Besluit van 12 december 1813. Artikel 4:16 van de Awb is vervallen per 1 oktober 2009. Artikel IIB van de Wet dwangsom en beroep stond derhalve aan de toepassing van paragraaf 4.1.3.2. op het besluit van 1 maart 2011 in de weg. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
4.3. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. Hetgeen de staatssecretaris verder als grieven heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond heeft verklaard, heeft vastgesteld dat de staatssecretaris als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar een dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1.260,00 en de staatssecretaris in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht heeft veroordeeld. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor het overige. Nu de staatssecretaris bij het besluit van 29 september 2011 heeft beslist op het bezwaar en niet is gebleken dat de vreemdeling en de referent nog belang hebben bij hun beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, dit beroep niet-ontvankelijk verklaren.
5. Nu de vreemdeling en de referent beroep hebben moeten instellen om te bewerkstelligen dat het besluit van 29 september 2011 werd genomen, dient de staatssecretaris ten aanzien van de vreemdeling en de referent op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten, die zij in verband met dit beroep hebben gemaakt, te worden veroordeeld. Bij de vaststelling van deze kosten zal de Afdeling de wegingsfactor 0,25 toepassen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling en de referent ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de minister van Buitenlandse Zaken gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 mei 2012 in zaak nr. 11/27356, voor zover daarin het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar gegrond is verklaard, is vastgesteld dat de minister van Buitenlandse Zaken als gevolg van het niet tijdig beslissen een dwangsom heeft verbeurd en de minister van Buitenlandse Zaken in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht is veroordeeld;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling en referent in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 118,00 (zegge: honderdachttien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2013
512.