201300377/1/R4.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Nederlek,
en
de raad van de gemeente Nederlek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Middelland-Dorpsstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.W.C. Bonnet, advocaat te Almere, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.D. Bouwman-van Blarkom en S.T. de Graaf Msc, beiden werkzaam bij de gemeente, en J.F. Rings, werkzaam bij de Omgevingsdienst Midden-Holland, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord Machinefabriek Krimpen B.V., vertegenwoordigd door A.P. van Wijngaarden, bijgestaan door ing. I.T.G.M. Martens.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het bedrijventerrein "Middelland/Dorpsstraat". Het plan is conserverend van aard. Binnen het plan is aan het perceel [locatie] de bestemming "Bedrijf" toegekend, met de functieaanduiding "bedrijfswoning". Ten zuiden van dit perceel is Machinefabriek Krimpen B.V. (hierna: de machinefabriek) gevestigd. Voor het bedrijventerrein is bij koninklijk besluit van 12 oktober 1992 een geluidzone vastgesteld. Het perceel [locatie] is gelegen op het gezoneerde industrieterrein.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover aan zijn perceel [locatie] de bestemming "Bedrijf" is toegekend, met de functieaanduiding "bedrijfswoning". Daartoe voert hij aan dat hij de op dit perceel gelegen woning in 1992 heeft gekocht van de machinefabriek en in gebruik heeft genomen als burgerwoning. Volgens [appellant] valt dit gebruik sinds 27 mei 1997 onder het overgangsrecht van het op die datum in werking getreden bestemmingsplan "Krimpen aan de Lek, Landelijk gebied, 2e herziening", nu in dat plan niet expliciet was opgenomen dat gebruik dat strijdig was met het voorheen geldende bestemmingsplan van het overgangsrecht wordt uitgesloten. In het bestreden plan valt het gebruik van het perceel voor burgerbewoning wederom onder de werking van het overgangsrecht, aldus [appellant]. Onder deze omstandigheden dient het feitelijke gebruik van de woning volgens [appellant] als zodanig te worden bestemd in het plan.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het huidige gebruik van het perceel is uitgesloten van het overgangsrecht zoals vervat in het plan, nu het gebruik van het perceel voor burgerbewoning in strijd was met het voorheen geldende plan en in artikel 13, lid 13.2, onder d, van de planregels is opgenomen dat gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan niet valt onder de reikwijdte van het overgangsrecht. Ook als, zoals [appellant] stelt, het gebruik van het perceel voor burgerbewoning viel onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan, dan dient op dit perceel niet nogmaals het overgangsrecht te worden toegepast. Het ligt op de weg van de raad om te beoordelen of de situatie als zodanig kan worden bestemd. In de onderhavige situatie acht de raad echter geen goede gronden aanwezig voor het toekennen van een reguliere woonbestemming aan het betrokken perceel, gelet op de goede ruimtelijke ordening en de milieuregelgeving. Het toestaan van een burgerwoning op een perceel dat grenst aan een bedrijf uit milieucategorie 3.2 en dat is gelegen op een gezoneerd industrieterrein is ongewenst, nu de machinefabriek door het toekennen van een dergelijke bestemming aanzienlijk wordt beperkt in haar mogelijkheden, aldus de raad.
3.2. Aan het perceel [locatie] is blijkens de verbeelding van het plan de bestemming "Bedrijf" toegekend, met de functieaanduiding "bedrijfswoning".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels mag de betrokken woning niet als burgerwoning wordt gebruikt.
Ingevolge artikel 13, lid 13.2, onder a, van de planregels mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge artikel 13, lid 13.2, onder d, van de planregels is artikel 13, lid 13.2, onder a, niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
3.3. Gebruik van het perceel [locatie] ten behoeve van burgerbewoning is met het plan strijdig gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan. Het gebruik was echter reeds op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Krimpen aan de Lek, Landelijk gebied, 2e herziening" niet als zodanig toegestaan. De Afdeling vat het betoog van [appellant] aldus op, dat het gebruik van het perceel voor burgerbewoning wel viel onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan, nu daarin geen clausule was opgenomen inhoudende dat gebruik dat strijdig was met het voorheen geldende bestemmingsplan van het overgangsrecht wordt uitgesloten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 april 1996 in zaak nr. R03.91.4039, BR 1996/569). Anders dan [appellant] meent, kan een beroep op het ontbreken van een dergelijke clausule in dit geval evenwel niet leiden tot het oordeel dat het gebruik van het perceel voor burgerbewoning valt onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan, nu in dat plan in het geheel geen overgangsrechtelijke bepalingen waren vervat. Voor zover het overgangsrecht van het voorvorige bestemmingsplan "Landelijk gebied" is blijven gelden, nu dit overgangsrecht bij de eerste en tweede herziening van dit plan niet is herzien, volgt hieruit niet dat het gebruik van het perceel voor burgerbewoning onder dit overgangsrecht valt, nu in het kader van dit overgangsrecht het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" als peilmoment geldt en het door [appellant] uitgeoefende gebruik eerst ruim na die datum is aangevangen. Gelet op het voorgaande kan de stelling van [appellant] dat het gebruik van het perceel voor burgerbewoning in het thans ter beoordeling staande plan wederom onder het overgangsrecht valt, niet worden gevolgd.
De raad komt beleidsvrijheid toe bij het vaststellen van bestemmingen en regels voor gronden. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen die in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd zijn met het recht. De Afdeling is van oordeel dat de raad er in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen het gebruik van het perceel van [appellant] voor burgerbewoning niet als zodanig te bestemmen, gelet op de ligging van de woning op een gezoneerd industrieterrein en de belemmeringen die gezien de toepasselijke milieuregelgeving zouden ontstaan voor de machinefabriek. De stelling van [appellant] dat het perceel al jaren geen dienst meer doet ten behoeve van een bedrijfswoning geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Hiertoe overweegt de Afdeling dat gebruik in strijd met een geldende bestemming in beginsel geen gerechtvaardigde rechten en verwachtingen doet ontstaan dat een woonbestemming conform het bestaande gebruik wordt toegekend. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich in dit geval omstandigheden voordoen waaruit voortvloeit dat met betrekking tot het met het vorige plan strijdige gebruik van het perceel voor burgerbewoning gevestigde rechten of belangen zijn ontstaan die ten onrechte niet bij het plan zijn betrokken. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduiding "bedrijfswoning" aan het perceel [locatie] heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.
4. [appellant] kan zich niet verenigen met het plandeel dat voorziet in de bedrijfsbestemming voor de gronden waarop de machinefabriek en het omliggende terrein zijn gelegen. Hiertoe betoogt hij dat in het plan te ruime mogelijkheden voor de bedrijfsvoering van de machinefabriek zijn vervat. Het aan het plan ten grondslag gelegde milieukundige advies van 30 september 2011 gaat volgens [appellant] ten onrechte uit van de functie van een bedrijfswoning op het perceel [locatie]. De bestemming van een burgerwoning is gevoeliger dan die van een bedrijfswoning, hetgeen gevolgen heeft voor de beoordeling van de aspecten geluid, stof, geur en externe veiligheid, aldus [appellant]. Meer in het bijzonder betoogt [appellant] dat zijn woonsituatie onevenredig wordt aangetast, nu het plan toestaat dat het perceel Middelland 61 dient als toegangsweg voor aan- en afrijdende vrachtwagens. Deze toegangsweg loopt vervolgens via de bij de sloop en herbouw van de fabriekshal ontstane ruimte van 3 meter achter het perceel [locatie] langs naar de ingang van de fabriekshal, waardoor vrachtwagens de betrokken woning op een afstand van slechts enkele centimeters kunnen passeren.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het onderzoek terecht uitgaat van een bedrijfswoning op het betrokken perceel, nu bij het beoordelen van milieugevolgen moet worden uitgegaan van de planologische situatie zoals toegestaan door het plan. Volgens de raad is de betrokken woning geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh), waardoor het plan geen onevenredige aantasting van een goede woonsituatie impliceert. De raad stelt zich verder op het standpunt dat via de ruimte van 3 meter tussen de betrokken woning en de fabriekshal geen transportbewegingen zullen plaatsvinden.
4.2. De Afdeling stelt vast dat het voor burgerbewoning gebruikte perceel [locatie] is gesitueerd op een gezoneerd industrieterrein. De Wgh voorziet niet in grenswaarden voor objecten, gelegen op gezoneerde industrieterreinen.
De raad heeft de consequenties van het in werking zijn van de machinefabriek voor het perceel [locatie] in zijn ruimtelijke afweging betrokken. Daarbij heeft de raad in aanmerking genomen dat in het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling op het perceel [locatie a] is vermeld dat ten gevolge van de verkeersbewegingen bij de representatieve bedrijfssituatie van de machinefabriek ten aanzien van de betrokken woning een maximaal geluidniveau van 75 dB(A) kan worden verwacht en een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van tussen de 47 dB(A) en 52 dB(A).
Voorts heeft de raad, in artikel 3, lid 3.4, aanhef en onder a, van de planregels, het gebruik van risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen uitgesloten ter plaatse van het perceel van de machinefabriek. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn woonsituatie overigens op onevenredige wijze wordt aangetast.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.
5. [appellant] kan zich voorts niet verenigen met het plan, wat het bouwvlak van de achter het perceel [locatie] gelegen fabriekshal van de machinefabriek betreft. Dit bouwvlak is volgens [appellant] ten onrechte niet in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie. In dit verband wijst hij op de open ruimte van 3 meter tussen de betrokken woning en de fabriekshal die is ontstaan bij de sloop en herbouw van de fabriekshal. Door het handhaven van het bouwvlak zoals opgenomen in het voorheen geldende bestemmingsplan "Krimpen aan de Lek, Landelijk gebied, 2e herziening" voor deze strook, met het oog op het geval dat de woning weer aan het bedrijf zou worden verbonden, loopt de raad vooruit op een onzekere toekomstige gebeurtenis, aldus [appellant].
5.1. De raad voert aan dat het enkele gegeven dat de fabriekshal thans op 3 meter afstand is gesitueerd van de betrokken woning, niet betekent dat het bouwvlak daarmee in overeenstemming dient te worden gebracht. De raad acht het niet onaannemelijk dat de bouwmogelijkheid alsnog wordt geëffectueerd in het geval het perceel [locatie] wordt verkocht aan de machinefabriek, die blijkens de notariële akte van verkoop het eerste recht heeft van koop op de woning. Het ligt onder deze omstandigheden in de rede de bouwmogelijkheden te respecteren met het oog op een goede bedrijfsvoering in de toekomst, aldus de raad.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraken van 16 september 2009, in zaak no. 200805786/1/R1, en 29 oktober 2010, in zaak nrs. 201007511/1/R1 en 201007511/2/R1, kan de raad ter onderbouwing van het standpunt dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, niet volstaan met de stelling dat het vorige plan voorzag in een vergelijkbare bouwmogelijkheid ter plaatse, maar dient bij de beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid van een beoogde ontwikkeling, naast de mogelijkheden van het vorige plan, tevens rekening te worden gehouden met de bestaande situatie en de belangen van omwonenden. Het ter plaatse toegekende bouwvlak is gelijk aan het bouwvlak waarin het voorheen geldende bestemmingsplan voorzag. Weliswaar is de fabriekshal sinds de sloop en herbouw op 3 meter afstand van de woning op het perceel [locatie] gesitueerd, het perceel [locatie] heeft echter de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduiding "bedrijfswoning", welke de raad, zoals hiervoor in overweging 3.3 is overwogen, in redelijkheid heeft kunnen toekennen. Voorts heeft de raad ervan uit mogen gaan dat de bouwmogelijkheid alsnog kan worden geëffectueerd. Onder deze omstandigheden heeft de raad het belang dat is gemoeid met de handhaving van de bouwmogelijkheden ter plaatse in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] bij het inperken daarvan en er in redelijkheid voor kunnen kiezen het bouwvlak in deze omvang te handhaven in het plan. Het betoog faalt.
6. Volgens [appellant] is het plan voorts niet in overeenstemming met de "Structuurvisie Nederlek 2005-2015" (hierna: de structuurvisie), voor zover in de plantoelichting is opgenomen dat de ontsluitingsstructuur van het plan gehandhaafd blijft.
6.1. Volgens de raad verwijst de desbetreffende passage in de plantoelichting naar de ontsluitingsstructuur van de gemeente voor transport vanuit de bedrijven. Het betreft geen passage die van toepassing is op de ontsluiting van individuele bedrijven, waardoor de structuurvisie op dit punt niet van toepassing is.
6.2. In de structuurvisie is niet opgenomen dat de ontsluitingsstructuur van het plan dient te worden gehandhaafd. Dit is enkel als passage opgenomen in de plantoelichting. [appellant] heeft gelet hierop niet aannemelijk gemaakt dat bij de vaststelling van het plan geen rekening is gehouden met de structuurvisie. Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
271-783.