201300603/1/R1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Vrije Natuur Zuid-Limburg, gevestigd te Heerlen,
appellante,
en
de raad van de gemeente Heerlen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Multifunctionele Accommodatie Bekkerveld (MAB)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2013, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde] , en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.L.J. Cremers en H.J.M. Buttolo, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet een juridisch-planologische regeling voor het oprichten onderscheidenlijk de aanleg van een multifunctioneel gebouw met sporthal, drie sportvelden, een cluster voor buitensport en een cluster voor sociaal-culturele activiteiten annex kantine.
3. De stichting betoogt dat de raad het plan onzorgvuldig heeft voorbereid. Tijdens de besluitvormingsfase zijn volgens de stichting vanuit de gemeente doelbewust onjuiste inlichtingen verstrekt, zaken onjuist voorgesteld en fouten gemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat de rechtsbeschermingsmogelijkheden van belanghebbenden zijn aangetast, aldus de stichting.
3.1. De raad stelt dat de burgers in de procedure rondom het bestemmingsplan adequaat zijn geïnformeerd, zonder daarbij gemanipuleerd of gehinderd te worden bij het participeren in de besluitvorming.
3.2. De Afdeling overweegt dat hetgeen de stichting naar voren heeft gebracht geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad het plan onzorgvuldig heeft voorbereid. Voor zover de stichting betoogt dat de raad ten onrechte een aantal onderdelen van de toelichting heeft gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan, kan dit niet slagen. De raad kan tijdens de besluitvormingsfase ambtshalve of naar aanleiding van de ingediende zienswijzen het plan en de toelichting daarop wijzigen. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de raad in het ontwerpplan zaken doelbewust onjuist heeft voorgesteld of onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. De stichting heeft haar stelling dat in de nota zienswijzen fouten staan voorts niet gespecificeerd. Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat belanghebbenden in hun rechtsbeschermingsmogelijkheden zijn aangetast. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging, zodat een ieder de mogelijkheid heeft gehad om zijn bedenkingen tegen het ontwerpplan in een zienswijze naar voren te brengen. Voor zover de stichting betoogt dat onvoldoende mogelijkheden tot inspraak zijn geboden, geldt dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een eventuele inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
4. De stichting betoogt dat geen behoefte bestaat aan het in het plan voorziene multifunctioneel gebouw. De stichting voert daarbij aan dat met een dergelijk gebouw de sociale cohesie niet wordt bevorderd.
4.1. De raad stelt dat op verzoek van de Stichting MAB, die is voortgekomen uit een burgerinitiatief om de sociale cohesie te versterken, een multifunctionele accommodatie in de wijk Bekkerveld mogelijk is gemaakt om van daaruit het sociaal-maatschappelijke gebeuren te accommoderen.
4.2. De Afdeling overweegt dat de stichting niet gemotiveerd heeft betwist dat volgens de raad in het deel van Heerlen waartoe Bekkerveld behoort het kwalitatief en kwantitatief aanbod van accommodaties ten behoeve van het verenigingsleven en bewegingsonderwijs te wensen overlaat. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan het in het plan voorziene multifunctioneel gebouw. Dat volgens de stichting het plan niet zal leiden tot de door de raad gewenste sociale cohesie in de buurt, leidt, wat daar verder ook van zij, niet tot een ander oordeel. Dit laat de behoefte aan een gebouw waarin de verenigingen in Heerlen-Zuid kunnen worden gehuisvest en waar bewegingsonderwijs kan worden gegeven onverlet.
5. De stichting betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de invloed van de nabijgelegen provinciale weg N281 op de luchtkwaliteit in het plangebied. De stichting stelt zich op het standpunt dat in het voorziene multifunctioneel gebouw bewegingsonderwijs wordt gegeven, zodat dit moet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming, zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit).
5.1. De raad stelt dat de afstand van het plangebied tot de provinciale weg ruimschoots 50 m bedraagt, zodat het Besluit niet van toepassing is.
5.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit vindt, indien de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift betrekking heeft op een geval dat behoort tot een bij artikel 3 aangewezen categorie waarvan de locatie geheel of gedeeltelijk is of zal zijn gelegen op een afstand van: a. minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg, of b. minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg, en op die locatie sprake is van een overschrijding of dreigende overschrijding op of na het daarbij behorende tijdstip van een in voorschrift 2.1 of 4.1 van bijlage 2 van de wet opgenomen grenswaarde, de uitoefening van die bevoegdheid of toepassing van het wettelijk voorschrift op een zodanige wijze plaats dat deze niet leidt tot een toename van het aantal ter plaatse verblijvende personen.
5.3. Vast staat dat het plangebied is gelegen op een afstand van ongeveer 150 m van de provinciale weg N281.
5.4. De Afdeling overweegt dat de raad zich gelet op voormelde afstand terecht op het standpunt heeft gesteld dat het Besluit niet aan het plan in de weg staat. Hetgeen de stichting heeft aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niettemin nader onderzoek had moeten verrichten naar de invloed van de nabijgelegen provinciale weg N281 op de luchtkwaliteit in het plangebied. Het betoog faalt.
6. De stichting betoogt dat het plan zal leiden tot een vermindering van de thans in het plangebied aanwezige groenvoorzieningen, alsmede tot een aantasting van de leefomgeving van een aantal diersoorten.
6.1. In het rapport "Quickscan flora en fauna MAB Bekkerveld", van 4 augustus 2010, opgesteld door Croonen Adviseurs in opdracht van de gemeente, staat dat het plan zal leiden tot de sloop van de aanwezige bebouwing en het verdwijnen van een grasveld. Dit zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, omdat voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Er zijn geen beschermde soorten en/of soortgroepen flora of fauna aangetroffen in het plangebied, noch biedt het geschikte biotopen voor potentieel voorkomende soorten, aldus het rapport.
6.2. De Afdeling overweegt dat de raad heeft onderkend dat het plan ten koste gaat van thans aanwezige groenvoorzieningen en de leefomgeving van enkele diersoorten en deze aspecten in de belangenafweging heeft betrokken. Anders dan de stichting betoogt, heeft de raad hieraan in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat, zoals volgt uit het in 6.1 genoemde rapport, de verwachting is dat het verlies aan leefomgeving slechts beperkt zal zijn. De raad heeft voorts van belang kunnen achten dat het plangebied slechts een kleine omvang heeft, in een stedelijke omgeving is gelegen en dat op korte afstand van het plangebied groene, open gebieden aanwezig zijn. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de stichting het rapport niet met objectieve gegevens heeft betwist. Het betoog faalt.
7. Voor zover de stichting zich op het standpunt stelt dat omtrent het aspect geluidhinder sprake is van een onvoldoende afweging van belangen en dat de planregels en de toelichting onvoldoende garantie bieden voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in zoverre, overweegt de Afdeling dat de stichting dit standpunt niet nader heeft onderbouwd. De Afdeling ziet in hetgeen de stichting heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet heeft mogen baseren op het rapport "Geluidsonderzoek in het kader van milieuzonering" van Jansen Raadgevend Ingenieursbureau van 27 januari 2012.
8. Voor zover het betoog van de stichting betrekking heeft op de bescherming van het cultureel erfgoed en van archeologische waarden in het plangebied, overweegt de Afdeling dat de stichting het bureauonderzoek met de daarbij horende visuele inspectie en het inventariserend veldonderzoek van RAAP Archeologisch Adviesbureau, die aan het plan ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
91.