201301871/1/R1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
[Holding], gevestigd te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
appellante,
en
de raad van de gemeente Sittard-Geleen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Zaanstraat 16" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Holding beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2013, waar de Holding, vertegenwoordigd door mr. A.Q.C. Tak, werkzaam bij BJA Legal Opinion B.V. en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M.G.W. Rutten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. De Holding betoogt dat de raad ten onrechte de gebruiksmogelijkheden van haar perceel, Zaanstraat 16 in Geleen, heeft beperkt. Zij voert hiertoe aan dat de rechtbank Maastricht in haar uitspraak van 26 april 2012 heeft overwogen dat het voorheen geldende bestemmingsplan een gebruik van het perceel voor detailhandel toeliet. Met het oog op het (laten) realiseren van een zodanig gebruik heeft de Holding een overeenkomst gesloten voor de verkoop van haar perceel. De koper, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lavatius Vastgoed B.V., had het voornemen om het perceel te verhuren aan een exploitant van een supermarkt. Tevens heeft Lavatius een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een supermarkt op het perceel. Gelet op deze omstandigheden was volgens de Holding het gebruik van het perceel voor een supermarkt reeds aangevangen ten tijde van het vaststellen van het plan. De raad heeft ten onrechte een plan vastgesteld dat zich verzet tegen dit bestaande legale gebruik, aldus de Holding.
3.1. Volgens de raad was de planregeling van het voorheen geldende bestemmingsplan niet duidelijk en is met het bestreden plan alleen beoogd om de voorheen geldende regeling te verduidelijken. Het plan betreft geen beperking van de planologische mogelijkheden ter plaatse ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Ook het voorheen geldende bestemmingsplan liet een supermarkt op het perceel niet toe. Bij het vaststellen van het plan is aangesloten bij het bestaande gebruik van het perceel, als een garagebedrijf en autohandel, aldus de raad.
3.2. Aan het perceel Zaanstraat 16 is in het plan de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als bijlage bij deze regels is opgenomen;
b. detailhandel ten behoeve van een garagebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - garagebedrijf";
met bijbehorende erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en overige bijbehorende voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
Ingevolge lid 3.3, onder b, wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van detailhandel, anders dan door middel van een specifieke functieaanduiding op de verbeelding is aangeven.
3.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Maastrichterbaan", vastgesteld door de raad op 25 juni 2008 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Limburg bij besluit van 7 oktober 2008, was aan de gronden van het perceel Zaanstraat 16 de bestemming "Bedrijven (B)", met de aanduiding "detailhandel toegestaan (d)" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1.1, van de planvoorschriften waren de op de plankaart voor "Bedrijven (B)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 als vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
[…].
Ingevolge lid 5.1.3 golden ten aanzien van de in lid 5.1.1 genoemde functies de volgende beperkingen:
[…]
b. detailhandel en zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel als genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten en/of ter plaatse van de desbetreffende aanduiding op de plankaart;
[…].
3.4. Voor de vraag of een gebruik als supermarkt was aangevangen, is de situatie ten tijde van het vaststellen van het plan doorslaggevend. De omstandigheid dat de koper van het perceel, Lavatius, het perceel heeft gekocht met de intentie om ter plaatse een supermarkt te (laten) exploiteren en daartoe een aanvraag heeft gedaan om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een supermarkt, behelst geen handeling die gekwalificeerd kan worden als een aanvang van het gebruik van de gronden als supermarkt. Dat geldt ook voor de andere door de Holding genoemde handelingen zoals de mededeling van Lavatius van 21 mei 2012 aan de gemeente dat zij voornemens was om het perceel in gebruik te nemen als supermarkt en het verzoek van 11 oktober 2012 om overleg met de wethouder.
Uit het voorgaande volgt dat de Holding niet aannemelijk heeft gemaakt in de periode voorafgaande aan de vaststelling van het plan, op het perceel Zaanstraat 16 een aanvang is gemaakt met de exploitatie van een supermarkt, zodat de raad met een zodanig gebruik ook geen rekening behoefde te houden in het plan.
3.5. Hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen laat onverlet dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Maastrichterbaan" het gebruik van het perceel Zaanstraat 16 voor detailhandel, dat geen relatie heeft met de op het perceel toegelaten bedrijfsactiviteiten, toegelaten was. Het perceel Zaanstraat 16 had op de plankaart bij het voorheen geldende bestemmingsplan de aanduiding "detailhandel toegestaan (d)". Uit artikel 5, lid 5.1.3, van de planvoorschriften volgt dat detailhandel op gronden met de bestemming "Bedrijven (B)" niet is toegelaten, tenzij een dergelijke activiteit is genoemd in de bij het plan behorende bijlage "Staat van Bedrijfsactiviteiten" of in het geval door middel van een aanduiding detailhandel is toegelaten. Gronden waaraan de aanduiding "detailhandel toegestaan (d)" was toegekend mochten derhalve worden gebruikt voor detailhandel. Dit gebruik was niet geclausuleerd. Gelet hierop was het gebruik van de gronden voor een supermarkt, anders dan waarvan de raad is uitgegaan, toegelaten.
Het vorenstaande betekent dat het bestreden plan de gebruiksmogelijkheden op het perceel van de Holding beperkt. Het belang van de Holding bij het handhaven van de gebruiksmogelijkheden die het voorheen geldende bestemmingsplan haar bood, heeft de raad ten onrechte niet meegewogen bij de besluitvorming.
3.6. In hetgeen de Holding heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeft de beroepsgrond dat het plan leidt tot planschade ter grootte van € 1,35 miljoen, die de raad zal dienen te vergoeden, thans geen bespreking. Indien nodig zal hierover in de einduitspraak worden beslist.
5. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen in 3.5 alsnog het belang van de Holding bij behoud van de gebruiksmogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan voor haar perceel te betrekken in de belangenafweging en toereikend te motiveren waarom een beperking van de gebruiksmogelijkheden vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is, dan wel het bestreden besluit te wijzigen.
De raad behoeft in het laatste geval geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. De raad dient een nieuw besluit in dit geval wel op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Sittard-Geleen op om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 3.5 is overwogen het daar omschreven gebrek te herstellen en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Huszar
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
533-739.