201210511/1/A1.
Datum uitspraak: 26 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Rotterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 september 2012 in zaken nrs. 11/5515 en 11/5657 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 3 augustus 2011 heeft het dagelijks bestuur [appellant A] en [appellant B] gelast het hekwerk bij het pand [locatie] te Rotterdam geheel te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluiten van 29 november 2011 heeft het dagelijks bestuur de door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2012 heeft de rechtbank de door [appellant B] en [appellant A] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant B] en [appellant A] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2013, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door R.F.J. Heemskerk, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. E. van Lunteren en drs. E. Pot, beiden werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]) hebben in 2009 zonder omgevingsvergunning een hekwerk in hoogte variërend van 1,2 tot 1,5 m geplaatst voor hun woningen aan de [locatie] te Rotterdam, op een afstand van 4 m vanaf de voorgevels, direct grenzend aan het trottoir.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was handhavend op te treden omdat van rechtswege omgevingsvergunning is verleend voor het hekwerk, nu het dagelijks bestuur niet tijdig op haar aanvraag om vergunning heeft beslist.
2.1. [appellant A], wonend aan de [locatie A], heeft op 8 november 2010 omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een sierhekwerk aan de voorzijde van de woningen aan de [locatie] te Rotterdam. Het dagelijks bestuur was ingevolge artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gehouden binnen acht weken een besluit te nemen op de aanvraag, derhalve op 3 januari 2011. Het dagelijks bestuur heeft op 28 januari 2011 een besluit genomen. Tussen partijen is in geschil of het dagelijks bestuur met de niet aangetekend verzonden brief van 18 november 2010 de beslistermijn heeft opgeschort als bedoeld in artikel 4:15, eerste lid en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht. In die brief heeft het dagelijks bestuur om aanvulling van de aanvraag verzocht. [appellant] ontkent de ontvangst van die brief.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 mei 2011 in zaak nr. 201010777/1/V1), dient, in geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het betrokken stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het document is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.
Indien het bestuursorgaan de verzending van het document aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het document niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het dagelijks bestuur aannemelijk heeft gemaakt dat het de brief van 18 november 2010 heeft verzonden en dat [appellant] deze brief heeft ontvangen. Uit de door het dagelijks bestuur overgelegde kopie van de brief uit het postregistratiesysteem blijkt dat deze op 18 november 2010 is gedateerd en voorzien is van het adres "[locatie A], [….-..], Rotterdam". Dit adres komt overeen met het adres van de aanvrager, zodat het vermoeden bestaat dat de brief door [appellant] is ontvangen op dat adres. Dat het dagelijks bestuur in een brief van 18 juli 2012 aan de rechtbank heeft toegelicht dat ten tijde van het verzenden van de brief van 18 november 2010 een nieuw postregistratiesysteem werd gebruikt en de brief niet zoals gebruikelijk getekend en gescand in dit systeem is aangetroffen, maakt in dit geval niet, zoals door [appellant] betoogt, dat daarmee is komen vast te staan de brief niet is verzonden. Hierbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat [appellant] met gebruikmaking van het "formulier bijlagen Omgevingsvergunning" op 10 december 2010 aanvullende gegevens heeft verstrekt aan het dagelijks bestuur. Die datum past bij de termijn van vier weken die het dagelijks bestuur in de brief van 18 november 2010 had gesteld voor de aanvulling van de aanvraag. Daarbij komt dat het dagelijks bestuur in de brief van 18 november 2010 [appellant] onder meer het volgende heeft gevraagd: "principedetails tonen: verankering van het hekwerk in de grond" en [appellant] met de aanvulling van 10 december 2010 de bijlage als volgt heeft geduid: "principedetails (verankering hekwerk in grond)". Ook gezien de bewoordingen in de aanvulling heeft de rechtbank terecht aannemelijk geacht dat [appellant] de brief van 18 november 2010 heeft ontvangen. Voorts heeft [appellant A] ter zitting bij de voorzieningenrechter van de rechtbank verklaard dat zij "daarna" een tekening van de verzinking van het hekwerk heeft gestuurd.
De rechtbank heeft, gezien het tijdsverloop tussen de brief van 18 november 2010 en de datum van ontvangst van de aanvullende informatie en de genoemde bewoordingen van de bijlage, voorts terecht niet aannemelijk geacht dat [appellant] zelf een formulier van internet heeft gehaald. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat het dagelijks bestuur gerechtigd was nadere informatie te vragen, nu [appellant] bij de aanvraag geen informatie heeft verstrekt over de situering van het hekwerk en de principedetails en die informatie juist noodzakelijk is voor het nemen van het besluit. Niet is gebleken dat [appellant] bij de aanvraag een situatietekening van 22 januari 2008 met de titel "Situatie Nessegaarde te Rotterdam" heeft bijgevoegd, nu dit in tegenspraak is met het aantal bijlagen op het formulier "Bijlagen" bij de aanvraag omgevingsvergunning, waarop één bijlage staat vermeld geduid als "Tekening_sierhekwerk". De beslistermijn is derhalve opgeschort met de brief van 18 november 2010.
Nu [appellant] ook met de aanvulling van 10 december 2010 geen situatietekening heeft overgelegd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet is voldaan aan het verzoek van 18 november 2010, zodat de opschorting van de beslistermijn die is aangevangen met de brief van 18 november 2010, niet is geëindigd op 10 december 2010. Dit betekent dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het dagelijks bestuur binnen de beslistermijn een besluit heeft genomen op de aanvraag, zodat geen vergunning van rechtswege is ontstaan. Het dagelijks bestuur was derhalve bevoegd handhavend op te treden tegen het zonder vergunning geplaatste hekwerk.
Het betoog faalt
3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4. [appellant] betoogt dat concreet zicht op legalisering bestond ten aanzien van het hekwerk omdat de wens van het dagelijks bestuur om een haag te plaatsen langs de erfgrens gewoon ingewilligd kan worden.
4.1. Het betoog van [appellant] slaagt niet, reeds omdat ten tijde van het besluit op bezwaar een bouwverbod bestond ten aanzien van de gronden met de uit te werken bestemming "Woondoeleinden" en het dagelijks bestuur niet op voorhand bereid was ten aanzien van het bouwplan van het bestemmingsplan af te wijken.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013
414-776.