ECLI:NL:RVS:2013:689

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
201302176/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bestemmingsplan voor uitbreiding uitvaartcentrum met crematorium in Boxmeer

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 augustus 2013 uitspraak gedaan over de weigering van de raad van de gemeente Boxmeer om een bestemmingsplan vast te stellen voor de uitbreiding van een uitvaartcentrum met een crematorium. Het besluit van de raad, genomen op 26 april 2012, werd door de appellanten, die een uitvaartcentrum exploiteren, bestreden. De raad had eerder, op 24 januari 2013, het bezwaar van de appellanten ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelden. Tijdens de zitting op 11 juli 2013 waren de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, en de raad werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente.

De Raad van State oordeelde dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij de vaststelling van bestemmingsplannen. De appellanten betoogden dat de vestigingscriteria die de raad hanteert niet als beleidsregels moeten worden aangemerkt en dat de afstandseisen niet van toepassing zouden moeten zijn in dit geval. De raad stelde echter dat de locatie van het crematorium in een woonwijk ligt en dat dit in strijd is met de vastgestelde vestigingscriteria. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het bestemmingsplan niet vast te stellen, gezien de impact op de woonomgeving en de belevingswaarde van de omliggende woningen.

De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak om rekening te houden met de ruimtelijke ordening en de belangen van omwonenden.

Uitspraak

201302176/1/R3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A] en [appellante B], beide gevestigd te Boxmeer (hierna in enkelvoud: [appellant]),
en
de raad van de gemeente Boxmeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2012 heeft de raad geweigerd een bestemmingsplan vast te stellen voor de uitbreiding van een uitvaartcentrum met een crematorium aan de [locatie] in Boxmeer.
Bij besluit van 24 januari 2013 heeft de raad het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E. Beele, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door H.A.J. Verberk en mr. J.P.L.M. van de Velden, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], handelend onder de naam Werkgroep Nee crematorium Nee, bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Bij een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
2. [appellant], die een uitvaartcentrum exploiteert op het perceel [locatie] in Boxmeer, betoogt dat de raad ten onrechte niet wenst mee te werken aan de vaststelling van het plan om daarmee de uitbreiding van het uitvaartcentrum met een crematorium mogelijk te maken. Volgens haar zijn de door de raad gehanteerde vestigingscriteria niet aan te merken als beleidsregels. [appellant] voert aan dat de in die criteria genoemde richtafstand van 100 m, die voortkomt uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure), die de raad als eigen beleid hanteert, in dit geval niet moet worden aangehouden. Uit de jurisprudentie volgt dat uit een oogpunt van zorgvuldigheid beoordeeld moet worden of er reden is om van de indicatieve afstand af te wijken. [appellant] brengt in dit kader naar voren dat uit onderzoek is gebleken dat het crematorium geen geuroverlast zal veroorzaken. Voorts betoogt [appellant] dat het onnodig is om een zogenoemde piëteitszone van 100 m, die niet volgt uit de door raad vastgestelde vestigingscriteria voor crematoria, aan te houden tot de omliggende woonwijk. Het crematorium wordt slechts 6 m hoog en het aanplanten van groenvoorzieningen is mogelijk. Voorts kan medewerking niet worden geweigerd louter op basis van emotionele argumenten.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat niet geheel is voldaan aan de vestigingscriteria die de raad bij besluit van 2 februari 2012 heeft vastgesteld voor crematoria in de gemeente Boxmeer. Het crematorium zal in strijd met de vestigingscriteria zijn gelegen in een woonwijk en de vestiging hiervan zal een ruimtelijke uitstraling krijgen die van invloed is op de belevingswaarde en het woongenot van de omliggende woningen. Voorts staan enkele woningen op een kleinere afstand van het beoogde crematorium dan de in de vestigingscriteria genoemde afstand van 100 m. De locatie voldoet verder niet aan het criterium dat extra verkeersbewegingen geen onevenredige verkeersdruk op nabijgelegen woonkernen veroorzaken. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de locatie voor een crematorium verenigbaar moet zijn met de in de directe nabijheid gelegen (woon-)functies en dat de sereniteit in de vorm van een piëteitszone moet zijn gewaarborgd. De tuinen van omliggende woningen grenzen direct aan de gronden van het bestaande uitvaartcentrum, zodat deze piëteitszone niet gerealiseerd kan worden.
3.1. De locatie voor de beoogde vestiging van het crematorium ligt in het noorden van Boxmeer. Het perceel wordt ontsloten door de direct ten zuiden gelegen Hollesteeg. In de omgeving zijn aan de noord-, west- en zuidzijde diverse woningen gelegen. Ten oosten en noordoosten van de locatie is een bosgebied gelegen.
3.2. Bij de beoordeling van een aanvraag tot vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad, zoals hiervoor al overwogen, beleidsvrijheid. De Afdeling stelt vast dat de raad deze aan hem toekomende beleidsvrijheid in dit geval nader heeft ingevuld door het vaststellen van zogenoemde vestigingscriteria bij besluit van 2 februari 2012. Deze vestigingscriteria betreffen cumulatieve voorwaarden voor de vestiging van een crematorium binnen de grenzen van de gemeente Boxmeer waaraan dient te worden getoetst bij het opstellen van een ruimtelijk plan. Zoals de raad ook ter zitting naar voren heeft gebracht, gaat het om beleid dat niet alleen voor dit specifieke geval is vastgesteld, maar is vastgesteld als algemeen toetsingskader voor ieder verzoek dat ziet op de vestiging van een crematorium in de gemeente Boxmeer. Nu het besluit van 2 februari 2012 niet bekend is gemaakt, is de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 17 september 2008 in zaak nr. 200707846/1, van oordeel dat, ongeacht of de vestigingscriteria zijn aan te merken als beleidsregels, de aanvaardbaarheid van dit beleid in elk afzonderlijk geval zal dienen te worden aangetoond. In dit geval zijn de vestigingscriteria integraal opgenomen in het besluit van 26 april 2012 tot weigering van de vaststelling van een bestemmingsplan voor de vestiging van een crematorium aan de Hollesteeg in Boxmeer en heeft de raad in dat besluit en in het bestreden besluit bezien of aan de vestigingscriteria wordt voldaan. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen grond te oordelen dat dit beleid van de raad in zijn algemeenheid onredelijk moet worden geacht.
3.3. Het eerste criterium dat is opgenomen in het besluit van 2 februari 2012 houdt in dat een crematorium niet wordt gevestigd in een woonwijk. De locatie van het mogelijk te realiseren crematorium aan de Hollesteeg in Boxmeer ligt in een woonwijk. Ten noorden, westen en zuiden van de locatie bevinden zich woningen. Een crematorium in de directe nabijheid van bebouwing behoeft niet bij voorbaat uitgesloten te worden geacht. Dit doet er echter niet aan af dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bezien of een crematorium verenigbaar is met bestaande woningen in de omgeving. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een crematorium en woningen functies zijn die naar hun aard van elkaar gescheiden dienen te worden. Het criterium, dat een crematorium niet in een woonwijk gevestigd wordt, is dan ook niet een onredelijk criterium, gelet op de aan de raad toekomende beleidsvrijheid. Nu de voorziene locatie voor de vestiging van het crematorium in een woonwijk ligt, was er om deze reden al aanleiding om te weigeren een bestemmingsplan vast te stellen dat de vestiging van een crematorium mogelijk maakt. Gelet op het vorenstaande behoeven de beroepsgronden over de overige vestigingscriteria geen bespreking meer.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
288-774.