ECLI:NL:RVS:2013:707

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201204576/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen inrichting zonder vergunning op perceel Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden

In deze zaak gaat het om een handhavingsverzoek van [appellant] en anderen tegen het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Het verzoek betreft de aanwezigheid van een inrichting op het perceel Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente, die zonder toereikende vergunning in werking is. Het college heeft op 28 augustus 2008 het verzoek afgewezen. Na een bezwaarprocedure heeft het college op 5 maart 2012 het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard, waarop [appellant] en anderen beroep hebben ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 19 juli 2013. Tijdens de zitting zijn [appellant] en anderen vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. M.N.L. Klappe. De Afdeling heeft overwogen dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) niet van toepassing is op deze zaak, omdat de relevante besluiten zijn genomen voor de inwerkingtreding van deze wet.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het college eerder op 28 september 2010 had beslist op het bezwaar van [appellant] en anderen, maar dat deze beslissing was vernietigd door een eerdere uitspraak. De huidige procedure richt zich enkel op de aanwezigheid van de koelwatertank, de machines in de bedrijfshal en de opslagtanks op het buitenterrein. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college niet in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld, omdat het college niet verplicht was om [appellant] en anderen te horen over het rapport van de toezichthouder.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de koelwatertank en de opslagtanks omgevingsvergunningen waren verleend, en dat de machines in de bedrijfshal voldoen aan de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het beroep van [appellant] en anderen is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201204576/1/A4.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2008 heeft het college afwijzend beslist op het verzoek van [appellant] en anderen om handhavend op te treden tegen het zonder toereikende vergunning in werking zijn van de inrichting op het perceel Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente.
Bij besluit van 5 maart 2012 heeft het college het door [appellant] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2013, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.N.L. Klappe, werkzaam bij het college, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)
1. Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het in de Invoeringswet Wabo opgenomen overgangsrecht volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
Omvang geding
2. Het college heeft eerder, bij besluit van 28 september 2010, beslist op het bezwaar van [appellant] en anderen tegen het besluit van 28 augustus 2008. Bij uitspraak van 21 december 2011, in zaak nr. 201010670/1/H4, heeft de Afdeling het besluit van 28 september 2010 vernietigd voor zover het betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek van [appellant] en anderen om handhavend optreden tegen het aanwezig zijn van de koelwatertank, de machines in de kleine bedrijfshal en de opslagtanks op het buitenterrein zonder toereikende vergunning op grond van de Wet milieubeheer. De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Bij het bestreden besluit heeft het college hieraan uitvoering gegeven.
2.1. Gelet op de uitspraak van 21 december 2011 zijn in deze procedure uitsluitend aan de orde de aanwezigheid van de koelwatertank, de machines in de bedrijfshal en de opslagtanks op het buitenterrein. Hetgeen [appellant] en anderen voor het overige aanvoeren, dient dan ook buiten beschouwing te worden gelaten.
Horen
3. [appellant] en anderen betogen dat het college hun in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord over het rapport van 21 februari 2012 van een toezichthouder van het team Handhaving van de provincie.
3.1. Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
3.2. [appellant] en anderen zijn op 30 januari 2012 gehoord door de Hoorcommissie Gedeputeerde Staten. Het college en [appellant] en anderen hebben op deze hoorzitting afgesproken dat een toezichthouder van de provincie de inrichting zou bezoeken met het doel te inventariseren welke machines aanwezig zijn in de bedrijfshal. De bevindingen van dit bezoek, dat op 5 februari 2012 plaatsvond, zijn neergelegd in het rapport van 21 februari 2012.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat op de hoorzitting van de Hoorcommissie verwarring was ontstaan over wat precies aanwezig was in de bedrijfshal, maar dat uit het bezoek van 5 februari 2012 is gebleken dat niets aanwezig was waarvan het college niet op de hoogte was. Het rapport van 21 februari 2012 bevat derhalve slechts een bevestiging en verduidelijking van wat reeds bekend was en bevat daarom geen na het horen aan het bestuursorgaan bekend geworden feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb. Het college was dan ook niet gehouden om [appellant] en anderen in de gelegenheid te stellen over de inhoud van dat rapport te worden gehoord.
Het betoog faalt.
De koelwatertank en de opslagtanks op het buitenterrein
4. [appellant] en anderen betogen dat de koelwatertank en de opslagtanks op het buitenterrein zonder toereikende vergunning aanwezig zijn, zodat het college daartegen handhavend had moeten optreden.
4.1. Bij het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat voor deze onderdelen ten tijde van het nemen van het bestreden besluit omgevingsvergunningen waren verleend, zodat het niet bevoegd was handhavend op te treden ten aanzien van deze onderdelen.
[appellant] en anderen hebben dit standpunt niet gemotiveerd bestreden. Reeds hierom faalt de beroepsgrond.
De machines in de bedrijfshal
5. [appellant] en anderen betogen dat de machines in de bedrijfshal eveneens zonder toereikende milieuvergunning aanwezig zijn.
5.1. Bij het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat alle machines in de bedrijfshal onder de werking van paragraaf 3.3.6 van het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen en aan de daarin opgenomen regels voldoen, zodat er geen aanleiding bestaat daartegen handhavend op te treden.
[appellant] en anderen hebben dit standpunt niet gemotiveerd bestreden. Reeds hierom faalt de beroepsgrond.
6. Voor zover [appellant] en anderen zich ter zitting op het standpunt hebben gesteld dat de machines in de bedrijfshal in strijd met de op het perceel rustende bestemming worden opgeslagen, wordt overwogen dat deze grond buiten de omvang van het geding valt. Zij kunnen deze grond desgewenst in het kader van een verzoek om handhavend optreden wegens strijd met het bestemmingsplan naar voren brengen.
Slotoverwegingen
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
457-784.