ECLI:NL:RVS:2013:724

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201207201/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 juni 2012, waarin het beroep tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 19 augustus 2010, waarbij de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2007 op nihil werd gesteld en het voorschot werd teruggevorderd, staat centraal. De Belastingdienst had in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 8 december 2011 en een herziening op 12 april 2012, het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze besluiten, maar [appellante] ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 16 juli 2013 werd de zaak behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, gaf aan dat het ontbreken van een akte van overeenkomst, zoals vereist door de Wet kinderopvang, niet langer tegen [appellante] werd ingeroepen. De Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst niet voldoende had aangetoond dat [appellante] wist of behoorde te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend, wat essentieel is voor de herziening van de toeslag.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank Haarlem. Tevens werd het besluit van de Belastingdienst van 12 april 2012 vernietigd, omdat dit in strijd was met de wet. De eerdere toekenning van de kinderopvangtoeslag van 4 mei 2010 werd hersteld, en de Belastingdienst werd gelast het griffierecht aan [appellante] te vergoeden. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 augustus 2013.

Uitspraak

201207201/1/A2.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 juni 2012 in zaak nr. 11-6568 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2010 heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2007 herzien op nihil gesteld en het aan haar uitbetaalde voorschot van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 8 december 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 12 april 2012 heeft de Belastingdienst dit besluit herzien, doch het gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juni 2012, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden, waarvan de Belastingdienst bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. Aan het besluit van 12 april 2012 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellante] geen akte van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft overgelegd en voorts niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad.
2.1. Ter zitting bij de Afdeling heeft de Belastingdienst te kennen gegeven dat [appellante] het ontbreken van een akte van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, niet langer wordt tegengeworpen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij met de door haar overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad.
3.1. Bij besluit van 4 mei 2010 heeft de Belastingdienst [appellante] over 2007 € 17.380,00 aan kinderopvangtoeslag toegekend. De mogelijkheden om zodanige toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, ten grondslag is gelegd. De dienst heeft echter niet gesteld en aannemelijk gemaakt dat [appellante] ten tijde van de vaststelling wist dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. Nu er voorts geen grond is om te oordelen dat zij dat behoorde te weten, is niet aan de in die bepaling voor herziening gestelde eisen voldaan. In zoverre slaagt het betoog.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van 20 juni 2012 zal worden vernietigd, voor zover aangevallen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 12 april 2012 gegrond verklaren. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 21 van de Awir voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal dat van 19 augustus 2010 herroepen, nu aan dat besluit het ontbreken van een verklaring omtrent gedrag ten grondslag ligt en de Belastingdienst in het verweerschrift in beroep te kennen heeft gegeven dit [appellante] niet langer tegen te werpen. Dit betekent dat het besluit van 4 mei 2010 herleeft. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 12 april 2010.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 juni 2012 in zaak nr. 11-6568, voor zover aangevallen;
III. verklaart het in die zaak bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 12 april 2012, kenmerk 1509.86.543;
V. herroept het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 19 augustus 2010, beschikkingsnummer 1509.86.543.T.07.6.0401;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 12 april 2012;
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
502-735.