ECLI:NL:RVS:2013:732

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201207697/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing aanbiedplaats voor minicontainers en de gevolgen voor woongenot en verkeersveiligheid

In deze zaak gaat het om de aanwijzing van de aanbiedplaats voor minicontainers aan de Schoenmakerstraat 04 in Alkmaar door het college van burgemeester en wethouders. Appellant, wonend in de nabijheid, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 juni 2012, waarin deze locatie werd aangewezen. Het college heeft op 12 juni 2013 dit besluit ingetrokken en de aanbiedplaats opnieuw aangewezen, waarbij rekening is gehouden met de aanwezige invalidenuitrit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 juli 2013 behandeld.

De appellant betoogt dat de aanwijzing van de aanbiedplaats zijn woongenot vermindert en een verkeersonveilige situatie creëert. Het college heeft echter gesteld dat de minicontainers slechts gedurende een beperkt aantal uren per week aanwezig zijn en dat de verkeersveiligheid niet in het geding is, aangezien het zicht vanuit de uitrit niet significant belemmerd wordt. De Afdeling oordeelt dat het college in redelijkheid de aanbiedplaats heeft kunnen aanwijzen, rekening houdend met de logistiek van het inzamelen en de fysieke mogelijkheden van de locatie.

De Afdeling verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 27 juni 2012, niet-ontvankelijk, en het beroep tegen het besluit van 12 juni 2013 ongegrond. De beslissing van het college om de aanbiedplaats aan de Schoenmakerstraat 04 aan te wijzen wordt daarmee bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201207697/1/A4.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Alkmaar,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2012 heeft het college, voor zover hier van belang, de plaats ‘Schoenmakerstraat 04’ aangewezen als aanbiedplaats voor minicontainers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 12 juni 2013 heeft het college het besluit van 27 juni 2012 ingetrokken en de aanbiedplaats ‘Schoenmakerstraat 04’ opnieuw aangewezen als aanbiedplaats voor minicontainers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Hobo, en het college, vertegenwoordigd door D. Starreveld, mr. E. van Meerkerk en J. Duivenvoorden, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het besluit van 12 juni 2013 heeft het college het besluit van 27 juni 2012 ingetrokken en de plaats ‘Schoenmakerstraat 04’ opnieuw aangewezen als aanbiedplaats voor minicontainers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval. Bij dit besluit is alsnog rekening gehouden met de aanwezige invalidenuitrit.
Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet het beroep mede worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 12 juni 2013.
2. Niet gebleken is dat [appellant] nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep voor zover het is gericht tegen het ingetrokken besluit van 27 juni 2012. Gelet hierop is het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 27 juni 2012, niet-ontvankelijk.
3. Ingevolge artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 10, vierde lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Alkmaar 2009 kan het college regels stellen omtrent de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2009, voor zover hier van belang, dient een rolemmer te worden aangeboden op de aangewezen aanbiedplaats als aangegeven op de overzichtskaarten behorende bij het Uitvoeringsbesluit welke het dichtst bij het perceel is.
Bij het aanwijzen van de aanbiedplaats voor minicontainers krachtens artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit heeft het college de volgende uitgangspunten gehanteerd: een doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte, beperking van overlast voor de omgeving, de verkeersveiligheid, financiële aspecten, aspecten die te maken hebben met de logistiek van het inzamelen en de fysieke (on)mogelijkheid om containers te plaatsen. Voorts wordt een afstand van ten hoogste 75 m als uitgangspunt gehanteerd tussen perceel en aanbiedplaats.
4. De woning van [appellant] is gelegen op het perceel [locatie]. De aanbiedplaats voor minicontainers ‘Schoenmakerstraat 04’ is gelegen op het trottoir ter hoogte van de woning van [appellant]. Deze aanbiedplaats voor minicontainers zal worden gebruikt door omwonenden van dertien percelen. In het besluit van 12 juni 2013 is geregeld dat de minicontainers niet langer in een ononderbroken rij worden aangeboden, maar is de rij onderbroken waardoor het gebruik van de ter plaatse aanwezige invalidenuitrit mogelijk blijft.
5. [appellant] betoogt dat het college de bij het bestreden besluit aangewezen aanbiedplaats ‘Schoenmakerstraat 04’ niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Hij stelt dat door de aanbiedplaats zijn woongenot wordt verminderd, doordat huishoudelijk afval rondslingert en doordat hij zicht heeft op de ter inzameling aangeboden minicontainers.
5.1. De aanbiedplaats is voorzien op ongeveer 6 m van de woning van [appellant]. De minicontainers mogen ingevolge artikel 8, aanhef en onder b en c, van het Uitvoeringsbesluit alleen de dag voorafgaande aan de inzameldag vanaf 22.00 uur en op de inzameldag tot 20.00 uur op de aanbiedplaats aanwezig zijn. Ter zitting heeft het college bevestigd dat op maximaal drie inzameldagen per twee weken op de aanbiedlocatie containers mogen worden aangeboden. Het college heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat de aanwezigheid van de minicontainers op de aanbiedplaats slechts gedurende een beperkt aantal uren per week overlast kan veroorzaken. De door [appellant] gestelde vermindering van zijn woongenot heeft het college, gelet op de duur hiervan, niet zodanig hoeven achten dat het de aanbiedplaats ‘Schoenmakerstraat 04’ om die reden niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
De beroepsgrond faalt.
6. [appellant] betoogt dat het aanbieden van minicontainers op de aanbiedlocatie een verkeersonveilige situatie oplevert. Bij het met de auto verlaten van de uitrit door [appellant] zullen de minicontainers het zicht op de straat belemmeren.
6.1. Het college is ervan uitgegaan dat indien op de aanbiedplaats minicontainers aanwezig zijn, vanuit de uitrit uitsluitend het zicht naar rechts in enige mate wordt belemmerd, maar heeft daarin geen aanleiding gezien de plaats niet aan te wijzen als aanbiedplaats. Niet is geschil is dat vanaf het moment dat, als een auto vanuit de uitrit komend op de daarvoor gelegen rijstrook aankomt, voor de bestuurder vrij zicht bestaat op verkeer van rechts. Gelet hierop en nu voor het verkeer op de straat een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt, heeft het college in de gevolgen van de aanbiedplaats voor de verkeersveiligheid in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien de aanbiedplaats niet aan te wijzen.
De beroepsgrond faalt.
7. [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid de plaats voor zijn woning als aanbiedlocatie heeft kunnen aanwijzen, omdat de plaats, die ten opzichte van zijn woning aan de overzijde van de Schoenmakerstraat ligt, naar zijn opvatting geschikter is. Hij wijst erop dat ook elders aan de Schoenmakerstraat aanbiedplaatsen aan weerszijden van de straat liggen en dat het college het in dat geval geen probleem heeft geacht dat de inzamelauto in twee richtingen door de straat moet rijden.
7.1. Het college acht de door [appellant] genoemde alternatieve locatie minder gewenst. Volgens het college betekent de aanwijzing van een aanbiedlocatie aan de overzijde van de Schoenmakerstraat dat de inzamelauto, nu de andere aanbiedlocaties aan dezelfde zijde van de straat zijn gelegen, in twee richtingen door de Schoenmakerstraat moet rijden, hetgeen niet in overeenstemming met de gehanteerde uitgangspunten.
7.2. Ter zitting is gebleken dat alle aanbiedlocaties aan de Schoenmakerstraat aan dezelfde zijde van de weg zijn gesitueerd en de inzamelauto bij de inzameling van de minicontainers daar derhalve in één richting, en derhalve in één keer, langs kan rijden. Bij de door [appellant] genoemde alternatieve locatie zou de inzamelauto in twee richtingen door de Schoenmakerstraat moeten rijden, hetgeen het college op zichzelf uit een oogpunt van inzamellogistiek ongewenst heeft mogen achten. Het college heeft toegelicht dat de inzamelauto in zijstraten van de Schoenmakerstraat in twee richtingen rijdt, maar dat dit te maken heeft met de omstandigheid dat deze zijstraten op de grens van het zogenoemde inzamelgebied, het gebied waar op dezelfde dag minicontainers worden opgehaald, liggen. Gelet op de gegeven motivering, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] voorgestelde alternatieve aanbiedplaats minder geschikt is dan de bij het bestreden besluit aangewezen aanbiedplaats ‘Schoenmakerstraat 04’. Het college heeft in het betoog van [appellant] terzake van de alternatieve aanbiedplaats geen aanleiding hoeven zien om van de aanwijzing van de aanbiedplaats ‘Schoenmakerstraat 04’ af te zien.
De beroepsgrond faalt.
8. Het beroep tegen het besluit van 12 juni 2013 is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van
27 juni 2012, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van
12 juni 2013, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
163-379.