201211204/1/R1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Kortenhoef, gemeente Wijdemeren,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Kortenhoef, gemeente Wijdemeren,
4. [appellante sub 4], wonend te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren,
en
de raad van de gemeente Wijdemeren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Kernen Ankeveen, Kortenhoef en Nieuw-Loosdrecht" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellanten sub 3] en [appellante sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2013, waar[appellant sub 1], in persoon, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door ir. D. Verburg, [appellanten sub 3], bij monde van [appellant sub 3A], en de raad, vertegenwoordigd door H.J.W. van Emmerik, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een samenvoeging van de bestemmingsplannen "Kern Ankeveen", "Kern Kortenhoef" en "Kern Nieuw-Loosdrecht" in verband met de toepassing van de geldende standaarden ruimtelijke ordening voor digitale raadpleegbaarheid en uitwisselbaarheid.
Ontvankelijkheid beroep[appellant sub 1]
3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant sub 1] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening(hierna: Wro), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, in samenhang gelezen met artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door[appellant sub 1] gestelde omstandigheid dat hij uit de publicatie van het ontwerpplan niet heeft hoeven afleiden dat voor het naast zijn perceel gelegen perceel op de hoek Kortenhoef/Kwakel met de bestemming "Bedrijf" 60% bebouwing in plaats van 30% wordt toegestaan en dat het plan in tegenstelling tot het vorige plan op dat perceel ook een bedrijfswoning mogelijk maakt. Naar het oordeel van de Afdeling volgt onmiskenbaar uit de naam van het gepubliceerde ontwerpplan dat het mede ziet op het gebied waarin het perceel van[appellant sub 1] en de omringende percelen gelegen zijn. Dat[appellant sub 1] gelet op de omschrijving van de inhoud van het ontwerpplan in de publicatie - waarin wordt aangegeven dat in het ontwerpplan verleende bouw- en omgevingsvergunningen en doorlopen ruimtelijke procedures zijn verwerkt alsmede schoonheidsfoutjes zijn hersteld - geen kennis heeft genomen van de inhoud van het ontwerpplan of daarover contact met de gemeente heeft opgenomen, dient voor zijn rekening te blijven. Voor zover[appellant sub 1] stelt dat het ontwerpplan op de gemeentelijke website, waarnaar in de publicatie verwezen wordt, niet beschikbaar was, geeft dat, wat er ook van zij, geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij betrekt de Afdeling dat in de publicatie ook is aangegeven dat het ontwerpplan op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl is te raadplegen.
Het beroep is niet-ontvankelijk.
Beroep [appellante sub 2]
4. [appellante sub 2] betoogt dat binnen de voor haar bedrijfsterreinen aan de Industrieweg te Loosdrecht geldende bestemming "Bedrijf" de bouwhoogte voor de categorie bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten onrechte op 3 m is gesteld, in plaats van op 9 m zoals voor gebouwen en overkappingen. Dit levert aanzienlijke beperkingen op voor de ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van het buitenterrein en dus voor de bedrijfsvoering. Daarbij is van belang dat er actuele plannen zijn om een voorraadtank naar het buitenterrein te verplaatsen, aldus [appellante sub 2].
4.1. De raad stelt dat in het plan een regeling voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is opgenomen die niet afwijkt van de bouwvoorschriften in andere bestemmingsplannen. Een hoogte van 9 m voor overige bouwwerken is uit ruimtelijk oogpunt niet aan de orde, aldus de raad.
4.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, onder d, van de planregels bedraagt, indien geen maatvoeringaanduiding voor de bouwhoogte is aangegeven, de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen ten hoogste 9 m.
Ingevolge lid 4.2.2, onder f, bedraagt de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 m.
4.3. Niet in geschil is dat op grond van het vorige bestemmingsplan "Kern Nieuw Loosdrecht" geen hoogtebeperking gold voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.4. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. [appellante sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door de beperking van de hoogte voor de categorie overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 3 m ernstige beperkingen in de bedrijfsvoering zal ondervinden. Het standpunt van de raad dat een maximale hoogte van 9 m ter plaatse ruimtelijk onaanvaardbaar is, is niet onredelijk. Ten aanzien van de door [appellante sub 2] genoemde mogelijke verplaatsing van een voorraadtank naar het buitenterrein is niet gebleken dat er zodanig concrete plannen zijn, dat de raad daarmee bij de planvaststelling rekening had moeten houden.
5. [appellante sub 2] betoogt voorts dat ten onrechte voor een strook grond aan de zuidwestzijde van het perceel [locatie 1] waarvoor de bestemming "Bedrijf" geldt (hierna: het zuidwestelijk deel), een maximale hoogte voor gebouwen van 3 m in plaats van 9 m in het plan is opgenomen. Er is sprake van bestaande bebouwing die hoger is dan 3 m. In zoverre is sprake van een belemmering van de bedrijfsvoering, aldus [appellante sub 2].
5.1. De raad stelt dat de bepaling van de hoogte op maximaal 3 m is ingegeven door de wens een ruimtelijk aanvaardbare overgang naar de naastgelegen woonwijk te bewerkstelligen, maar erkent dat op voormelde strook grond bebouwing staat die hoger is dan 3 m. Abusievelijk is daar bij het toekennen van een maatvoeringaanduiding op de verbeelding geen rekening mee gehouden, aldus de raad.
5.2. Op de verbeelding is aan het zuidwestelijk deel een maatvoeringaanduiding toegekend, die een maximale bouwhoogte van 3 m aangeeft.
5.3. Ingevolge artikel 27, lid 27.2, onder a, van de planregels geldt voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, dat:
1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
Ingevolge lid 27.2, onder b, is in geval van herbouw lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Ingevolge lid 27.2, onder c, is op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
5.4. Voor zover [appellante sub 2] betoogt dat ter plaatse al een gebouw staat dat hoger is dan 3 m, overweegt de Afdeling dat de hoogte van de bestaande bebouwing gelet op artikel 27, lid 27.2, onder a, van de planregels als ten hoogste toelaatbaar mag worden aangehouden. Voorts moet gelet op het onderzoek ter zitting worden vastgesteld dat eventuele herbouw niet anders dan op dezelfde plaats kan plaatsvinden, gelet op de feitelijke situatie binnen het zuidwestelijk deel. Lid 27.2, onder b, van de planregels vormt dan ook geen beperking voor de bedrijfsvoering van [appellante sub 2]. Het standpunt van de raad om gelet op de naastgelegen woonwijk geen maximale hoogte tot 9 m mogelijk te maken acht de Afdeling niet onredelijk. Van actuele ontwikkelingsplannen voor het zuidwestelijk deel waarvoor een grotere hoogte dan de hoogte van de bestaande bebouwing nodig is, is de Afdeling niet gebleken.
6. Het beroep is ongegrond.
Beroep [appellanten sub 3]
7. [appellanten sub 3] betogen dat twee percelen bij de Emmaweg nabij [locatie 2], aangeduid als [locatie 3] en [locatie 4], te Kortenhoef ten onrechte bij de vaststelling van het plan buiten het plangebied zijn gehouden. Daardoor worden verworven rechten miskend, er zijn immers rechtsgeldige vergunningen voor de bouw van woningen op die percelen, aldus [appellanten sub 3].
7.1. De raad stelt dat bij de vaststelling van het plan is besloten om een gedeelte van de kern Kortenhoef nabij de Emmaweg buiten het plangebied te houden, omdat in een stedenbouwkundig advies ten aanzien van de desbetreffende percelen geconcludeerd wordt dat de bouw van woningen in zijn algemeenheid wel voor te stellen is, maar dat ter zake van de woningen die voorgesteld zijn in de bouwaanvraag geen sprake is van een goede stedenbouwkundige inpassing.
7.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken van samenhang met wel in het plan opgenomen percelen. Het plan staat er niet aan in de weg dat [appellanten sub 3] vooruitlopend op een nieuwe planologische regeling voor hun percelen gebruik kunnen maken van de in rechte onaantastbare vergunningen voor de bouw van woningen op die percelen.
8. Het beroep is ongegrond.
Beroep [appellante sub 4]
9. [appellante sub 4] voert aan dat zij, ondanks een bij brief van 8 april 2009 door het college van burgemeester en wethouders gedane toezegging, ten onrechte niet op de hoogte is gehouden van de ontwikkelingen met betrekking tot de moestuin bij Landgoed Eikenrode.
9.1. De raad erkent dat in 2009 een toezegging is gedaan om onder meer [appellante sub 4] op de hoogte te houden van ontwikkelingen bij de moestuin. Van mogelijke ontwikkelingen die toen aan de orde waren is thans geen sprake meer. Er is inmiddels een andere eigenaar. Het motief voor de toezegging is daarmee vervallen, aldus de raad.
9.2. De gestelde toezegging heeft betrekking op de periode voorafgaand aan de procedure die heeft geleid tot de vaststelling van het plan. Het al dan niet honoreren van de gestelde toezegging kan daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Het betoog faalt.
10. [appellante sub 4] bestrijdt de wijziging van de bestemming voor de moestuin bij het beschermde monument Landgoed Eikenrode van "Buitenplaats" naar "Gemengd". Volgens haar bestaat onduidelijkheid over de bescherming van de moestuin als rijksmonument. Zij wenst dat de moestuin in het plan uitdrukkelijk als rijksmonument wordt genoemd.
10.1. De raad stelt dat de vervanging van de bestemming "Buitenplaats (BP)", zoals die gold ingevolge het bestemmingsplan "Kern Nieuw Loosdrecht", door de bestemming "Gemengd" is ingegeven door de wens te komen tot een verdergaande uniformering van regels die gelden voor de diverse kernen van de gemeente Wijdemeren. De beschermende werking is daardoor nauwelijks veranderd. Voorts stelt de raad dat de moestuin valt onder het rijksmonument buitenplaats Eikenrode, zoals blijkt uit het register ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988. De lijst met monumenten in het plangebied is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting. Volgens de ten tijde van het opstellen van het plan geldende standaard voor het opstellen van bestemmingsplannen worden monumenten niet meer aangeduid op de verbeelding. Een verdere verduidelijking in bijlage 1 van de plantoelichting acht de raad overbodig.
10.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de instandhouding en het beheer van de cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken in de vorm van gebouwen ten behoeve van wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor bed & breakfast, kantoren en kleinschalige culturele en maatschappelijke activiteiten;
b. de instandhouding en het beheer van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in de vorm van waterpartijen, tuinen, parken, bossen en weilanden;
c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.
10.3. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Kern Nieuw-Loosdrecht" waren de op de plankaart voor "Buitenplaats (BP)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de instandhouding en het beheer van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in de vorm van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van wonen, kantoren en kleinschalige culturele en maatschappelijke activiteiten;
b. de instandhouding en het beheer van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in de vorm van waterpartijen, tuinen, parken, bossen en weilanden;
met de daarbij behorende:
c. tuinen, erven en parkeervoorzieningen;
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.4. De Afdeling overweegt dat niet kan worden staande gehouden dat de moestuin op grond van het plan minder bescherming geniet dan op grond van het voorgaande plan. Het standpunt van de raad dat aan de moestuin voldoende bescherming is gegeven, is niet onredelijk. Voor het uitdrukkelijk noemen van de moestuin heeft de raad geen aanleiding hoeven zien.
11. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de overige beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
91.