201300632/1/A2.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Heinenoord, gemeente Binnenmaas,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 14 december 2012 in zaak nr. 11/1035 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Binnenmaas.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2010 heeft het college een aanvraag van [appellante] om tegemoetkoming in planschade, dan wel vergoeding van zodanige schade, afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2011 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nog nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [bestuurder], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.E.M. Vaassen en L.H.G. Molenaar-Van der Bom, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het advies van de Commissie voor bezwaarschriften van de gemeente Binnenmaas (hierna: de bezwarencommissie) van 17 mei 2010 niet aan het besluit van 4 juli 2011 ten grondslag mocht leggen, nu de secretaris van de bezwarencommissie betrokken is geweest bij een procedure over een weigering van een door haar aangevraagde bouwvergunning en een lid in strijd met de Verordening commissie bezwaarschriften van de gemeente Binnenmaas (hierna: de Verordening), onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan van de gemeente werkzaam was. Zij heeft ter toelichting onder meer een aanstellingsbesluit van 21 december 2005 en een van 13 maart 2007 overgelegd.
1.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening bestaat de commissie uit een voorzitter en ten minste twee leden.
Ingevolge het vierde lid maken de voorzitter en de leden geen deel uit van en zijn zij niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan van de gemeente.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, is de secretaris van de commissie een door het college aangewezen ambtenaar.
1.2. Dat de secretaris van de bezwarencommissie, als gesteld, betrokken is geweest bij het besluit tot weigering van een door [appellante] gevraagde bouwvergunning, maakt niet dat het college het advies van de bezwarencommissie niet aan het besluit van 4 juli 2011 ten grondslag mocht leggen. Die secretaris maakte ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening geen deel uit van de commissie en is ingevolge artikel 4, eerste lid een door het college aangewezen ambtenaar.
In zoverre faalt het betoog.
1.3. Niet in geschil is dat het desbetreffende lid per 1 maart 2006 is aangesteld in de functie van adjunct-directeur bij het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (hierna: het SVHW) en met ingang van 1 januari 2007 als onbezoldigd ambtenaar van de gemeente Binnenmaas. Anders dan het college betoogt, was die laatste aanstelling in dezen niet zonder betekenis. Ingeval betrokkene niet als onbezoldigd ambtenaar van de gemeente zou zijn aangesteld, zou hij niet werkzaam mogen zijn als adjunct-directeur bij het SVHW. Gelet hierop, is het advies van de bezwarencommissie in strijd met artikel 3, vierde lid, van de Verordening, tot stand gekomen. Het college mocht het om die reden niet ten grondslag leggen aan het besluit van 4 juli 2011.
Het betoog slaagt in zoverre.
2. Het hoger beroep is reeds om die reden gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond verklaren. Het dient wegens strijd met artikel 3, vierde lid, van de Verordening te worden vernietigd. Het college dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 1.3. is overwogen. Het dient daartoe, de Verordening daarbij in acht nemend, opnieuw aan de bezwarencommissie advies te vragen.
3. Het college zal op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het beroep worden veroordeeld. Van proceskosten in hoger beroep die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 14 december 2012 in zaak nr. 11/1035;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Binnenmaas van 4 juli 2011, kenmerk Z10/11497;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Binnenmaas tot vergoeding aan [appellante] van de bij deze in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Binnenmaas aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
17-680.