201300312/1/A2.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 november 2012 in zaak nr. 12/1321 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2012 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2013, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M.M.H. Brinke-Schulte, drs. J. van den Bos en A. Duits, allen werkzaam in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is pachter van de boerderij en de gronden aan en nabij de [locatie] te [woonplaats] (hierna: de gronden). Hij exploiteert op die gronden een rundveehouderij en akkerbouwbedrijf.
2. Bij besluit van 24 november 1999 heeft het college het Begrenzingenplan voor relatienota- en natuurontwikkelingsgebieden in de Noordoostpolder (hierna: het begrenzingenplan) vastgesteld. Het voorziet in de aanwijzing van het deelgebied Urk als reservaatgebied. De gronden zijn in dit gebied gesitueerd.
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft het op basis van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 het Gebiedsplan voor natuur en landschap Flevoland (hierna: gebiedsplan) vastgesteld. Het vervangt het begrenzingenplan. Volgens de toelichting zijn de reservaatgebieden uit het begrenzingenplan in het gebiedsplan als zogenoemde nieuwe natuur aangewezen.
3. Bij brief van 26 april 2011 heeft [appellant] het college verzocht om vergoeding van schade als gevolg van het begrenzingenplan en het gebiedsplan, nu de aanwijzing van de gronden als onderscheidenlijk reservaatgebied en nieuwe natuur het voor hem onmogelijk heeft gemaakt de gronden te kopen en dit voor hem tot financieel nadeel heeft geleid.
4. Het college heeft voor de beoordeling van het verzoek advies gevraagd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). In november 2011 heeft de SAOZ het geadviseerd dat de vordering is verjaard, de door [appellant] gestelde schade niet in een rechtstreeks oorzakelijk verband tot het begrenzingenplan en het gebiedsplan staat en die schade evenmin bij wege van nadeelcompensatie voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen, omdat deze uitsluitend misgelopen voordeel betreft. Het college heeft dit advies aan het besluit van 21 december 2011 ten grondslag gelegd.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college het verzoek om nadeelcompensatie terecht heeft afgewezen, heeft miskend dat het niet gaat om de aanwijzing van de gronden als onderscheidenlijk reservaatgebied en nieuwe natuur, maar om de weigering van het college - in strijd met een concrete toezegging in het begrenzingenplan daartoe - om de pachtrechten over te nemen en de pachtersinvesteringen te vergoeden.
5.1. In het begrenzingenplan is onder meer vermeld dat het Bureau Beheer Landbouwgronden zich bereid heeft verklaard om, in geval van de wens tot verkoop, in reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden de pachtrechten af te kopen.
5.2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] in beroep en ter zitting heeft gesteld dat hij de pacht van de gronden in 2010 ter overname aan het college heeft aangeboden, het college in reactie hierop heeft medegedeeld dat het niet in staat is de gronden aan te kopen en daarom geen gebruik van het aanbod maakt en [appellant], met verwijzing naar het begrenzingenplan, heeft betoogd dat het college hiermee de verplichting tot overname van de pachtrechten en vergoeding van de pachtersinvesteringen niet nakomt. Zij heeft voorts overwogen dat, gezien het verzoek van 26 april 2011, vergoeding van de gestelde schade als gevolg van het door het college niet nakomen van de plicht tot overname van de pachtrechten en vergoeding van de pachtersinvesteringen, buiten het geschil valt.
5.3. [appellant] heeft deze overwegingen in hoger beroep niet gemotiveerd bestreden. Derhalve is de weigering van het college om de pachtrechten over te nemen en de pachtersinvesteringen te vergoeden in hoger beroep niet in geschil. Overigens is het begrenzingenplan met het vaststellen van het gebiedsplan vervallen, zodat aan de door [appellant] gestelde toezegging in het begrenzingenplan, wat daar verder van zij, ten tijde van die weigering niet de door [appellant] gewenste betekenis kon worden toegekend.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
452.