ECLI:NL:RVS:2013:768

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201301254/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2012. De rechtbank had eerder een besluit van de Raad voor Rechtsbijstand van 14 mei 2012, waarin een aanvraag van [appellant A] om vergoeding van rechtsbijstand voor [appellant B] werd afgewezen, niet-ontvankelijk verklaard. De Raad voor Rechtsbijstand had op 12 december 2011 de aanvraag van [appellant A] om vergoeding van rechtsbijstand afgewezen, en op 14 mei 2012 het bezwaar van [appellant B] ongegrond verklaard. Op 24 augustus 2012 werd [appellant A] alsnog een vergoeding toegekend, maar de rechtbank verklaarde het beroep van [appellant B] tegen het besluit van 14 mei 2012 niet-ontvankelijk.

In hoger beroep betogen [appellant A] en [appellant B] dat de rechtbank ten onrechte niet heeft erkend dat het besluit van 14 mei 2012 niet langer geldig was, omdat de Raad voor Rechtsbijstand dit besluit ter zitting had ingetrokken. De Raad voor Rechtsbijstand stelde dat het aanbod om proceskosten te vergoeden niet was aangenomen, waardoor het verviel. De rechtbank oordeelde echter dat [appellant B] geen recht had op vergoeding van proceskosten, wat door de Afdeling werd betwist.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [appellant B] niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het besluit van 14 mei 2012 vernietigd moet worden. De Afdeling verklaart het hoger beroep van [appellant B] gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank in zoverre. Tevens wordt de Raad voor Rechtsbijstand veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan [appellant B].

Uitspraak

201301254/1/A2.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant A], kantoorhoudende te [plaats], en [appellant B], wier woonplaats niet bekend is,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2012 in zaak nr. 12/3126 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2011 heeft de raad een aanvraag van [appellant A] om vergoeding van op basis van een aan [appellant B] verleende toevoeging verleende rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2012 heeft de raad het door [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft de raad [appellant A] alsnog een vergoeding toegekend.
Bij uitspraak van 24 december 2012 heeft de rechtbank het beroep van [appellanten], voor zover gericht tegen het besluit van 14 mei 2012, en dat van [appellant B], voor zover gericht tegen het besluit van 24 augustus 2012, niet-ontvankelijk verklaard en dat van [appellant A], voor zover gericht tegen het besluit van 24 augustus 2012, ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het besluit van 24 augustus 2012 heeft de rechtbank aangemerkt als genomen ter vervanging van dat van 14 mei 2012. Het tegen dat laatste besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank aangemerkt als mede gericht tegen het eerste, aangezien bij dat besluit niet geheel aan de bezwaren is tegemoet gekomen, nu geen vergoeding van de kosten, opgekomen in verband met de behandeling van het bezwaar, is toegekend.
2. [appellanten] betogen dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de raad ter zitting heeft verklaard dat het besluit van 14 mei 2012 ten onrechte aan [appellant B] is gericht en hij dat besluit niet langer handhaaft en dat hij ter zitting een proceskostenvergoeding ter hoogte van één punt heeft aangeboden.
3. De raad heeft gesteld dat hij ter zitting van de rechtbank, louter met het doel de zaak te schikken, heeft aangeboden de proceskosten voor het indienen van het beroepschrift te vergoeden, maar dat dit aanbod niet is aangenomen. Daarmee is het vervallen, aldus de raad.
4. De raad heeft geen onvoorwaardelijk toezegging gedaan om de kosten voor het indienen van het beroepschrift te vergoeden, waaraan de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan.
[appellant A] heeft ook overigens geen aanspraak op zodanige vergoeding. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hij in dezen zijn eigen belang behartigt, terwijl uit artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, volgt dat de kosten voor het indienen van een beroepschrift uitsluitend voor vergoeding in aanmerking komen in geval door een derde beroepsmatig rechtsbijstand wordt verleend.
De rechtbank heeft echter ten onrechte geoordeeld dat [appellant B] geen zodanige vergoeding toekomt. Weliswaar had zij bij het besluit omtrent de vergoeding door de raad van door [appellant A] aan haar op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand geen belang, maar ter beoordeling lag het besluit van 14 mei 2012 voor dat aan haar gericht was, zodat haar belang reeds om die reden bij dat besluit betrokken was. De raad heeft het door haar gemaakte bezwaar daarbij ontvankelijk geacht. Dat hij een ander standpunt huldigde, heeft [appellant B] eerst in het verweerschrift van de raad aan de rechtbank vernomen. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte niet het beroep van [appellant B], voor zover gericht tegen het besluit van 14 mei 2012, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het door [appellant B] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft evenzeer ten onrechte de raad niet verwezen in de bij [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.
5. Het hoger beroep van [appellant B] is, voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank van het door haar tegen het besluit van 14 mei 2012 ingestelde beroep, gegrond. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dat beroep gegrond verklaren, het besluit van 14 mei 2012 vernietigen en het door [appellant B] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Zij zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevallen, voor het overige worden bevestigd.
6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant B] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2012 in zaak nr. 12/3126, voor zover het door [appellant B] tegen het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 14 mei 2012 ingestelde beroep daarbij niet-ontvankelijk is verklaard;
III. verklaart dat beroep gegrond;
IV. vernietigt besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 14 mei 2012, kenmerk: 120231/4FK5210/sv;
V. verklaart het door [appellant B] tegen het besluit van 12 december 2011 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding aan bij [appellant B] van bij haar in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.526,00 (zegge: vijftienhonderdzesentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellant B] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 115,00 (zegge: honderdvijftien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
47.