ECLI:NL:RVS:2013:774

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201305534/1/A3 en 201305534/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit en voorlopige voorziening inzake eenrichtingsverkeer in Hilvarenbeek

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening en het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek. Het college had op 13 november 2012 een besluit genomen om in de Gelderstraat en Hilverstraat eenrichtingsverkeer in te stellen, met als doel de verkeersveiligheid te waarborgen en de bruikbaarheid van de wegen te verbeteren. Dit besluit werd door een inwoner van Hilvarenbeek, aangeduid als [wederpartij], aangevochten, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2013, waarin het besluit werd vernietigd.

Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en vroeg de voorzitter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 18 juli 2013 werd het verzoek behandeld, waarbij het college werd vertegenwoordigd door mr. M. Morel en ing. N. Hopman. De voorzitter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat het college in redelijkheid tot het besluit van 13 november 2012 had kunnen komen. De rechtbank had volgens de voorzitter ten onrechte geoordeeld dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van [wederpartij].

De voorzitter concludeerde dat de verkeersmaatregelen die het college had genomen niet zouden leiden tot onaanvaardbare verkeersproblemen op de Van Merodelaan. Het hoger beroep van het college werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzitter besloot dat het griffierecht aan het college moest worden terugbetaald.

Uitspraak

201305534/1/A3 en 201305534/2/A3.
Datum uitspraak: 5 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 mei 2013 in zaak nr. 12/7538 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Hilvarenbeek,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2012 heeft het college in het gedeelte van de Gelderstraat vanaf de Diessenseweg tot aan de Hilverstraat, uitgezonderd fietsers, eenrichtingsverkeer in zuidelijke richting ingesteld, in het gedeelte van de Hilverstraat vanaf de Gelderstraat tot aan de kruising met het parkeerterrein Hilverhof, uitgezonderd fietsers, eenrichtingsverkeer in oostelijke richting ingesteld, de bestaande 30 km/uur-zone in de Diessenseweg en Gelderstraat uitgebreid met de straten Hilverstraat en Hilverhof en een laad- en loshaven aangelegd in de Hilverstraat ten noorden van de aansluiting met Hilverhof en in de Gelderstraat ter hoogte van de aansluiting met de Hilverstraat.
Bij uitspraak van 10 mei 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 november 2012 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Het college heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 juli 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Morel en ing. N. Hopman, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college voor de duur van anderhalf jaar, of voor zoveel langer als nodig, in verband met de uitvoering van het centrumplan eenrichtingsverkeer in zuidelijke richting ingesteld in de Gelderstraat vanaf het kruispunt met de Diessenseweg en de Papenstraat tot aan de inrit van het parkeerterrein bij een supermarkt van Albert Heijn.
3. Het college heeft aan het besluit van 13 november 2012 ten grondslag gelegd dat de daarbij genomen maatregelen ten doel hebben de veiligheid op de weg te verzekeren, de weg in stand te houden en de bruikbaarheid daarvan te waarborgen en de vrijheid van het verkeer zoveel mogelijk te waarborgen. De effecten van de maatregelen zijn onderzocht. Uit de resultaten van dat onderzoek, neergelegd in het rapport "Modelstudie Hilvarenbeek. Verkeerskundig onderzoek naar de effecten van de verkeersmaatregelen in Hilvarenbeek" (hierna: het rapport), volgt dat de maatregelen niet tot onoverkomelijke problemen leiden, aldus het college.
4. De rechtbank heeft overwogen dat als gevolg van het besluit van 8 november 2011 een toename van verkeer in de Van Merodelaan heeft plaatsgevonden en het op de weg van het college ligt aannemelijk te maken dat door het besluit van 13 november 2012 het verkeer op deze laan zal afnemen, dan wel de toename van het verkeer door het eerdere verkeersbesluit niet blijft voortbestaan. De rechtbank heeft dat niet aannemelijk gemaakt geacht en geoordeeld dat het college bij de besluitvorming daarom niet met alle betrokken belangen rekening heeft gehouden. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 13 november 2012 onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
5. Het college betoogt dat de rechtbank met dit oordeel heeft miskend dat de inrichting van de Gelderstraat, de Hilverstraat en de Diessenseweg erop is gericht dat het verkeer de route via deze straten zal nemen.
Ter bevordering van een goede verkeersdoorstroming en van de verkeersveiligheid zijn in de Gelderstraat en de Hilverstraat verbrede rijbanen en aparte laad- en losplaatsen aangelegd. Ook het parkeerterrein Hilverhof draagt bij aan een betere verkeersdoorstroming. Voorts wordt het smalle kruispunt van de Gelderstraat met de Diessenseweg niet meer met verkeer vanuit zuidelijke richting belast en worden doorstromingsproblemen op dat kruispunt door grote voertuigen die er voorheen regelmatig waren, voorkomen doordat die voertuigen via de Hilverstraat zullen rijden, aldus het college. Het voert verder aan dat, anders dan bij het besluit van 8 november 2011, waarbij in een groot deel van de Gelderstraat eenrichtingsverkeer was ingesteld, bij het besluit van 13 november 2012 in deze straat alleen in het deel vanaf de Diessenseweg tot aan de Hilverstraat eenrichtingsverkeer is ingesteld. Het is daarom aannemelijk dat het verkeer vanuit zuidelijke richting de route via deze straat en het winkelcentrum Hilverhof zal volgen, omdat die route korter en sneller is dan die via de Van Merodelaan, die is ingericht als een erftoegangsweg in een 30 km/u-zone met een minder brede rijbaan en parkeerplaatsen op de weg. Voorts heeft het college ter zitting nader toegelicht dat volgens de in het rapport opgenomen tabellen met etmaalintensiteitgegevens de bij het besluit van 13 november 2012 genomen maatregelen, uitgaande van telgegevens uit 2003, leiden tot een toename van de verkeersintensiteit in de Van Merodelaan van 7% in 2020, ofwel een stijging van het aantal motorvoertuigen per etmaal van 1.516 in 2003 naar 1.629 in 2020. Volgens het college blijft deze verkeersintensiteit ruimschoots binnen de bandbreedte die volgens het CROW acceptabel is voor een erftoegangsweg in een 30 km/u-zone en heeft het bij de afweging van de belangen die met het besluit van 13 november 2012 zijn gediend enerzijds en de belangen van [wederpartij] bij het zoveel mogelijk gevrijwaard blijven van een toename van verkeer op de Van Merodelaan anderzijds in redelijkheid doorslaggevend gewicht aan de eerstgenoemde belangen kunnen toekennen.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201105657/1/A3), komt aan het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
5.2. Het college betoogt terecht dat voor de vraag of het in redelijkheid tot het besluit van 13 november 2012 heeft kunnen komen, niet, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, bepalend is dat bij de besluitvorming is betrokken of en in hoeverre door dit besluit de als gevolg van het eerdere verkeersbesluit toegenomen verkeersintensiteit op de Van Merodelaan blijft voortbestaan of afneemt, maar dat het besluit niet leidt tot een zodanige verkeersbelasting op deze laan, dat dat aspect zwaarder dient te wegen dan de door het college gestelde belangen.
Het college heeft met het rapport en de daarop ter zitting gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat de voor het jaar 2020 berekende aantallen motorvoertuigen op de Van Merodelaan die het gevolg zijn van het besluit van 13 november 2012 beperkt blijven tot aantallen die daar goed verwerkt kunnen worden. Het heeft zich op het standpunt mogen stellen dat die verkeersintensiteit aanvaardbaar is voor het type weg waartoe de Van Merodelaan wordt gerekend.
Voorts is niet onaannemelijk het standpunt van het college dat weggebruikers, al dan niet na een korte gewenningsperiode, voor de route via de Gelderstraat, Hilverstraat en Diessenseweg zullen kiezen, omdat dit de snelste en kortste route is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college met de in het dossier aanwezige en ter zitting nader toegelichte foto’s van de heringerichte Gelderstraat en de Hilverstraat aannemelijk heeft gemaakt dat, anders dan [wederpartij] heeft gesteld, onder meer door de aanleg van brede trottoirs langs deze straten en het parkeerterrein Hilverhof, stremming van het verkeer op deze route door parkerende auto’s en voetgangers zoveel mogelijk wordt voorkomen. [wederpartij] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onaanvaardbare toename van verkeer op de Van Merodelaan door het besluit van 13 november 2012 te verwachten is.
Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de voorzitter als volgt.
7. In beroep heeft [wederpartij] aangevoerd dat het besluit van 13 november 2012 leidt tot onoverzichtelijke en verkeersonveilige situaties op de Van Merodelaan.
7.1. Gelet op het hiervoor onder 5.2 vermelde oordeel dat geen onaanvaardbare toename van verkeer op de Van Merodelaan door het besluit van 13 november 2012 is te verwachten, is niet aannemelijk dat als gevolg van het besluit de door [wederpartij] gestelde verkeersproblemen zullen ontstaan. Het college heeft ter zitting verklaard dat het, na voormelde gewenningsperiode, in het najaar de situatie in de Van Merodelaan zal monitoren en, indien nodig, tot het nemen van extra verkeersmaatregelen op deze laan zal overgaan.
Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college het besluit van 13 november 2012 niet in redelijkheid heeft kunnen nemen.
Het betoog faalt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Redelijke toepassing van artikel 8:82, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt met zich dat de secretaris van de Raad van State aan het college het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht terugbetaalt.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 mei 2013 in zaak nr. 12/7538 gegrond;
II. vernietigt deze uitspraak;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek af;
V. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2013
97-598.