ECLI:NL:RVS:2013:810

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
201207110/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar mosselzaadvergunning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 31 mei 2012, waarin het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen een vergunning voor het vissen op mosselzaad werd afgewezen. De minister had op 13 januari 2010 een vergunning verleend voor het vissen op mosselzaad met een mosselzaadinvanginstallatie (MZI) voor de periode tot en met 31 december 2011. De staatssecretaris van Economische Zaken verklaarde het bezwaar van [appellante] op 19 april 2011 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing.

[appellante] stelde echter dat zij pas op 24 maart 2010 kennis had genomen van het besluit van 13 januari 2010 en dat zij derhalve tijdig bezwaar had gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het aan de staatssecretaris was om aan te tonen dat het besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt. Aangezien het besluit niet aangetekend was verzonden en er geen verzenddatum was, kon de staatssecretaris niet aannemelijk maken dat het besluit op 13 januari 2010 was verzonden naar [appellante].

De Afdeling concludeerde dat het bezwaar van [appellante] tijdig was ingediend en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van de staatssecretaris werd ook vernietigd. De staatssecretaris werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van [appellante] te beslissen en werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

201207110/1/A3.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Yerseke, gemeente Reimerswaal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 31 mei 2012 in zaak nr. 11/6188 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (voorheen: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; thans: de staatssecretaris van Economische Zaken).
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2010 heeft de minister aan [appellante] vergunning verleend voor het vissen op mosselzaad met een mosselzaadinvanginstallatie (hierna: MZI) voor de periode 13 januari 2010 tot en met 31 december 2011 op bij dat besluit nader aangeduide plaatsen in Schaar van Renesse Kavel 1 in de Voordelta met een oppervlak van 3,3 ha.
Bij besluit van 19 april 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door P. Geijsen, bijgestaan door mr. W.H. Lindhout, advocaat te Bergen op Zoom, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.E. de Groot-Valenteijn en J.M.M. Kouwenhoven, beiden werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. [appellante] heeft op 24 maart 2010 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 januari 2010. Dat bezwaar is op dezelfde dag ontvangen door de staatssecretaris.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 13 januari 2010 op 24 februari 2010 eindigde. Aangezien [appellante] het bezwaarschrift eerst na afloop van die termijn heeft ingediend en redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, heeft de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de rechtbank.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door aldus te overwegen, heeft miskend dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op 13 januari 2010 aan haar is toegezonden. Dat, naar de staatssecretaris stelt, dit besluit op die dag eveneens aan andere belanghebbenden is verzonden en zij dit besluit wel hebben ontvangen, is daartoe volgens haar onvoldoende.
Volgens [appellante] heeft zij eerst op 24 maart 2010 kennis genomen van het besluit van 13 januari 2010 en heeft zij derhalve tijdig bezwaar gemaakt.
4.1. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en er een deugdelijke verzendadministratie is.
4.2. Het besluit van 13 januari 2010 is niet aangetekend verzonden. Evenmin is daarop een verzenddatum geplaatst. De staatssecretaris heeft voorts geen bescheiden uit een verzendadministratie overgelegd waaruit blijkt dat het besluit van 13 januari 2010 op die dag is verzonden aan [appellante]. De door de staatssecretaris overgelegde dossierversie van dat besluit, waarop door de Distributieafdeling een stempel met de letters "DIV" is geplaatst, kan niet als zodanig worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft de verzending van het besluit van 13 januari 2010 aan [appellante] derhalve niet aannemelijk gemaakt. Dat dit besluit wel door andere belanghebbenden is ontvangen, maakt dit niet anders.
4.3. Gezien het voorgaande moet het bezwaarschrift van [appellante] van 24 maart 2010, door de staatssecretaris ontvangen op dezelfde dag, worden geacht tijdig te zijn ingediend. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 april 2011 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient eveneens te worden vernietigd.
De staatssecretaris dient, met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van heden in de zaken nrs. 201206911/1/A3, 201207077/1/A3, 201207161/1/A3 en 201207175/1/A3, opnieuw op het bezwaar van [appellante] te beslissen.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 31 mei 2012 in zaak nr. 11/6188;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 19 april 2011, kenmerk 469-598 469-600 469-159 469-776 DRR&R/2011/2178;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Economische Zaken tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Economische Zaken aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Biharie
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
611.