ECLI:NL:RVS:2013:871

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
201211930/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 december 2012. De rechtbank had het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, dat op 20 december 2011 documenten openbaar maakte naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), niet-ontvankelijk verklaard. Het college had eerder, op 16 mei 2012, het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat [appellant] geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 20 december 2011, omdat het bezwaarschrift van 12 januari 2012, waarin de naam van ING Car Lease Nederland B.V. werd genoemd, niet door [appellant] was ingediend. [appellant] betoogde echter dat dit een vergissing was en dat het bezwaarschrift wel degelijk van hem afkomstig was. Hij stelde dat het college de vergissing niet had opgemerkt en dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk had verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellant] zelf geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 20 december 2011, en dat het bezwaarschrift van ING Car Lease niet aan hem kon worden toegeschreven. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat, en werd openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013.

Uitspraak

201211930/1/A3.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 december 2012 in zaak nr. 12/2794 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het college naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) van [appellant] een aantal documenten openbaar gemaakt.
Bij besluit van 16 mei 2012 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen het besluit van 16 mei 2012 op grond van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat [appellant] geen bezwaar tegen het besluit van 20 december 2011 heeft gemaakt. Het bezwaar van 12 januari 2012, waarin staat dat het van ING Car Lease Nederland B.V. is, kan niet worden geacht te zijn gemaakt door [appellant], aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In het bezwaarschrift van 12 januari 2012 is abusievelijk de naam van ING Car Lease Nederland BV genoemd. Het betrof evenwel een bezwaarschrift van hemzelf, hetgeen volgens hem ook blijkt uit het verloop van de procedure, waarbij hij zowel het verzoek heeft ingediend als het beroep heeft ingesteld. Verder voert [appellant] aan dat het college de verschrijving niet heeft opgemerkt, ING Car Lease als de verzoeker heeft beschouwd en een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar heeft gegeven. Als de rechtbank in haar oordeel moet worden gevolgd, had het college het bezwaar evenwel niet-ontvankelijk moeten verklaren, omdat het bezwaar was ingediend door ING Car Lease en zij geen belanghebbende bij het besluit van 20 december 2011 is. Hierin had de rechtbank aanleiding moeten zien om het beroep gegrond te verklaren, aldus [appellant].
4. Het verzoekschrift op grond van de Wob van 5 december 2011 is blijkens de aanhef daarvan ingediend namens [appellant]. Het bezwaarschrift van 12 januari 2012 tegen het op het verzoek genomen besluit van 20 december 2011 is ingediend namens ING Car Lease. Het beroep van 14 juni 2012 tegen het besluit op bezwaar van 16 mei 2012, is namens [appellant] ingediend.
4.1. Niet in geschil is dat [appellant] zelf geen bezwaarschrift tegen het besluit van 20 december 2011 heeft ingediend. Het door ING Car Lease ingediende bezwaarschrift geeft er voorts op geen enkele wijze blijk van dat dit ook aan [appellant] moest worden toegedicht. Anders dan [appellant] betoogt, geeft ook het door hem geschetste verloop van de procedure daar geen blijk van. Een andersluidend oordeel zou de bepaling van artikel 6:13 van de Awb zinledig maken. Een beroep zou dan immers, ongeacht door wie het bezwaar is ingediend, altijd ontvankelijk zijn indien het door dezelfde persoon is ingediend als het verzoek. Artikel 6:13 van de Awb vereist nu juist dat de persoon die het verzoek heeft gedaan, zelf bezwaar maakt, alvorens hij of zij beroep instelt. Het betoog van [appellant] faalt.
4.2. Met zijn betoog dat de rechtbank zijn beroep gegrond had moeten verklaren, miskent [appellant] dat de rechtbank niet aan beoordeling van zijn beroep heeft kunnen toekomen, omdat zijn beroep niet-ontvankelijk was. Derhalve faalt ook dit betoog.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
589.