ECLI:NL:RVS:2013:881

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
201203457/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een huisverbod door de burgemeester van Aalsmeer en de beoordeling daarvan door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de oplegging van een huisverbod door de burgemeester van Aalsmeer aan [wederpartij], die op 4 februari 2012 gelast werd om zijn woning onmiddellijk te verlaten. Dit besluit volgde op een incident op 3 februari 2012, waarbij [wederpartij] zijn vrouw mishandelde. De burgemeester baseerde zijn besluit op een risicotaxatie-instrument dat een hoog risico op huiselijk geweld aangaf, mede door de aanwezigheid van een kind en het gebruik van alcohol en drugs. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van [wederpartij] tegen het huisverbod gegrond en vernietigde het besluit van de burgemeester, waarbij hij oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor recidive van geweld.

De burgemeester ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelde dat de burgemeester voldoende redenen had om aan te nemen dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van [wederpartij] zijn vrouw en kind bestond. De Raad van State stelde dat de burgemeester niet alleen op basis van de instemming van het slachtoffer kon handelen en dat de verklaringen van [wederpartij] en zijn vrouw voldoende grond gaven voor de oplegging van het huisverbod. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van [wederpartij] ongegrond, waarmee het huisverbod in stand bleef.

Uitspraak

201203457/1/A3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Aalsmeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2012 in zaken
nrs. 509992/12-179 en 510000/12-1023 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2012 heeft de burgemeester [wederpartij] gelast de woning aan de [locatie] te Aalsmeer onmiddellijk te verlaten en deze tot 14 februari 2012 niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden.
Bij besluit van 10 februari 2012 heeft de burgemeester met onmiddellijke ingang het besluit van 4 februari 2012 ingetrokken.
Bij mondelinge uitspraak van 13 februari 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] tegen het besluit van 4 februari 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de door [wederpartij] ten gevolge van het huisverbod geleden schade, welke is begroot op een bedrag van € 450,00. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2013, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.R. Bisoen, werkzaam bij de gemeente Amstelveen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven een huisverbod op te leggen.
Ingevolge het vierde lid bevat het huisverbod in ieder geval:
a. een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het geldt;
b. de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod, en
c. de namen van de personen ten aanzien van wie het verbod om contact op te nemen geldt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit tijdelijk huisverbod betrekt de burgemeester bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd, uitsluitend de in de bijlage bij dit besluit opgenomen feiten en omstandigheden.
Ingevolge het tweede lid hebben de in het eerste lid bedoelde feiten en omstandigheden betrekking op:
a. de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen;
b. het verloop van het incident dat de aanleiding is te overwegen een huisverbod op te leggen; en
c. de leefomstandigheden van de persoon, bedoeld onder a, en degenen die met deze persoon in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
2. Directe aanleiding voor de oplegging van het huisverbod is een incident op 3 februari 2012, waarbij [wederpartij] zijn vrouw tijdens een ruzie heeft mishandeld. De burgemeester heeft bij het besluit van 4 februari 2012 in aanmerking genomen dat volgens een door de betrokken hulpofficier van justitie toegepast Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) er recidive is van geweld, te weten eenvoudige mishandeling, waarbij voorts een drank- en mogelijk een softdrugsprobleem speelt.
3. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod. Daartoe heeft hij overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [wederpartij] zijn vrouw in het verleden heeft mishandeld, gelet op haar verklaring ter zitting en het ontbreken van mutaties of andere stukken over een dergelijke mishandeling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is slechts aannemelijk dat in oktober 2011 een woordenwisseling tussen [wederpartij] en zijn vrouw heeft plaatsgevonden, waarbij hij haar laptop heeft vernield. De burgemeester heeft ten onrechte aan het besluit van 4 februari 2012 ten grondslag gelegd dat er recidive van geweld en meer in het bijzonder van eenvoudige mishandeling is, aldus de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter voorts heeft overwogen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat [wederpartij] bij het incident op 3 februari 2012 onder invloed van alcohol was en zijn vrouw in het bijzijn van hun kind een klap heeft gegeven, maar, gelet op het in het RiHG vermelde standpunt van de vrouw en haar verklaringen ter zitting, ook aannemelijk is geworden dat zij in een vroeg stadium haar bezwaren tegen de oplegging van het huisverbod kenbaar heeft gemaakt. Hoewel voormelde gedraging van [wederpartij] jegens zijn vrouw en kind verwerpelijk is, vormde dit incident onvoldoende grond voor de conclusie dat ernstig en onmiddellijk gevaar, als bedoeld in artikel 2 van de Wth, dan wel een ernstig vermoeden van dat gevaar bestond, aldus de voorzieningenrechter.
4. De burgemeester bestrijdt dit oordeel. Hij betoogt daartoe dat de op 4 februari 2012 bekende feiten en omstandigheden voldoende aanleiding gaven het huisverbod op te leggen.
4.1. Volgens het door de hulpofficier van justitie ingevulde RiHG, waar het besluit blijkens de motivering ervan in overwegende mate op is gebaseerd, bestond, gelet op de persoon van [wederpartij], een risico op huiselijk geweld en was dit risico hoog, gezien het verloop van het incident, de aanwezigheid van een kind en de geweldsverwachting. Als belangrijkste signalen die tot het huisverbod hebben geleid, zijn in het RiHG vermeld dat er aanwijzingen zijn van verslaving of excessief gebruik van alcohol en softdrugs en dat na zulk gebruik willekeurig en zonder aanleiding verbaal, psychisch en lichamelijk geweld is gebruikt. Het geweld heeft in het bijzijn van een kind plaatsgevonden. Het slachtoffer is niet weerbaar en vreest voor toekomstig geweld, aldus het RiHG.
Uit de op 4 februari 2012 opgemaakte mutatie van de situatie ter plaatse volgt dat [wederpartij] en zijn vrouw naar eigen zeggen bij het incident daags tevoren ruzie "om niets" hadden, waarbij naar elkaar is geschreeuwd en bedreigingen zijn geuit. [wederpartij] heeft de vrouw in het gezicht geslagen, terwijl zij hun vijftien maanden oude kind in de armen had en zich dus niet kon verweren. Hij heeft haar iphone kapot gegooid toen zij de politie wilde bellen. Hij is door de politie ter zake van mishandeling aangehouden. De vrouw heeft verklaard dat zij de politie heeft gebeld, omdat voor haar de maat vol was en zij voor toekomstig geweld vreesde. Ten tijde van het incident was [wederpartij] onder invloed van alcohol.
Op 4 februari 2012 zijn [wederpartij] en zijn vrouw - naar de burgemeester ter zitting bij de Afdeling desgevraagd heeft verklaard, in elkaars bijzijn - gehoord. Daarbij is verklaard dat er tussen hen voorafgaand aan het incident op 3 februari 2012 vaker ruzies zijn geweest, waarbij [wederpartij] de vrouw heeft geslagen. [wederpartij] heeft toegegeven dat hij een drank- en softdrugsprobleem heeft en dat zijn overmatige alcohol- en drugsgebruik ten grondslag ligt aan de in ernst toenemende ruzies met zijn vrouw. In oktober 2011 heeft hij tijdens een ruzie met zijn vrouw haar laptop stukgegooid. Zij heeft vervolgens de politie gebeld.
4.2. Zoals de burgemeester terecht aanvoert, is het opzettelijk vernielen van zaken, die voor een ander dierbaar of waardevol zijn, een vorm van psychisch geweld. Het betoog van de burgemeester dat in het besluit van 4 februari 2012 daarom recidive van geweld is vermeld als een van de signalen die tot de oplegging van het huisverbod hebben geleid, wordt als juist aanvaard. Dat voorafgaand aan het incident op 3 februari 2012 de politie daarmee niet bekend was, laat onverlet dat de burgemeester op grond van de verklaringen van [wederpartij] en de vrouw recidive van en in ernst toenemend geweld mocht aannemen. Evenzeer terecht betoogt de burgemeester dat de voorzieningenrechter bij het oordeel dat niet aan de voorwaarden van artikel 2, eerste lid, van de Wth is voldaan, ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de verklaring van de vrouw ter zitting, dat zij in een vroeg stadium haar bezwaren tegen de oplegging van het huisverbod kenbaar heeft gemaakt. Voor het opleggen van een huisverbod is niet vereist dat het slachtoffer daarmee instemt.
4.3. Gelet op het vorenstaande bestond op 4 februari 2012 voldoende grond om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van [wederpartij] vrouw en kind voordeed en dat de burgemeester daarom bevoegd was tot oplegging van een huisverbod. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 februari 2012 alsnog ongegrond verklaren, nu niet is gebleken van bijzondere belangen die zich destijds tegen de oplegging van het huisverbod verzetten.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2012 in zaken nrs. 509992/12-179 en 510000/12-1023;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
434-598.