201211198/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Vlagtwedde,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 oktober 2012 in zaak nr. 12/503 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het dagelijks bestuur van waterschap Hunze en Aa's.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft het dagelijks bestuur een verzoek van [appellanten] om nadeelcompensatie gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 27 april 2012 heeft het het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2013, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door R. Leeraar en P. Hendriks, werkzaam bij het waterschap, bijgestaan door mr. J. Zandvoort, advocaat te Veendam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet wordt aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. [appellanten], de eigenaren van het perceel met woonboerderij aan de [locatie] te Vlagtwedde, hebben het dagelijks bestuur verzocht om compensatie van de schade die zij stellen te hebben geleden door het nalaten van het waterschap om bij de aanleg van een watergang achter hun perceel in november 2007 een oeverbeschoeiing aan te brengen en door een verhoging van het waterpeil als gevolg van het peilbesluit Vlagtwedde 2007. De gestelde schade betreft scheuren in de muren van hun woning en garage, verzakking, schimmel in de muren en klemmende deuren en ramen.
3. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd met betrekking tot de juistheid van de weergave door de rechtbank van de hoogte van het bedrag van de door hen verzochte nadeelcompensatie, is niet gericht tegen enige dragende overweging en kan daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat er causaal verband is tussen het waterbeheer van het dagelijks bestuur en de gestelde schade, heeft miskend dat het op de weg van het dagelijks bestuur lag om onderzoek naar de scheurvorming in hun woning en het ontbreken van een oeverbeschoeiing in de watergang achter hun perceel te doen en het dat ten onrechte heeft nagelaten.
4.1. De rechtbank heeft terecht door [appellanten] niet aangetoond geacht dat een verhoging van het waterpeil tot schade aan hun woning heeft geleid, nu het peilbesluit Vlagtwedde 2007 niet in wijziging van het peil voor het peilgebied, waarin de woning staat, voorziet. Zij staat volgens dit peilbesluit in peilgebied Harpelerweg, nummer 1330a, waarin het peil is gehandhaafd op + 1.40 NAP voor de zomer en + 1.90 NAP voor de winter. Voorts hebben [appellanten] het waterschap niet toegestaan een peilbuis op hun perceel te plaatsen, teneinde de mogelijke effecten van dit peilbesluit, in zoverre daarbij het waterpeil in een ander nabijgelegen peilgebied is verhoogd, op de grondwaterstand ter plaatse van hun perceel te onderzoeken. Het waterschap heeft een peilbuis in de berm van de Benedenmarkeweg, op ongeveer 25 m afstand van de woning, geplaatst en geen stijging van de grondwaterstand geconstateerd.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur ten onrechte heeft nagelaten om de scheurvorming in de woning en het ontbreken van een oeverbeschoeiing in de watergang achter hun perceel te onderzoeken.
Het betoog faalt.
5. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het besluit tot het graven van de watergang en de gevolgen van de feitelijke uitvoering daarvan niet aan het waterschap kunnen worden toegerekend, heeft miskend dat het waterschap als beheerder en eigenaar van de watergang voor het achterwege laten van een oeverbeschoeiing verantwoordelijk is.
5.1. De rechtbank heeft terecht door [appellanten] niet aangetoond geacht dat het achterwege laten van oeverbeschoeiing in de watergang achter hun perceel tot schade aan de woning heeft geleid. Zij hebben het waterschap ook niet in de gelegenheid gesteld om de gestelde schade te onderzoeken. Onder deze omstandigheden behoeft de overweging over de toerekening van de gestelde schade, geen bespreking.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. T.G. Drupsteen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013
344