ECLI:NL:RVS:2013:927

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
201211260/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en rechtsgevolgen van besluiten Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 november 2012, waarin de rechtbank de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen van 30 maart 2012 en 12 april 2012 vernietigde, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand liet. De Belastingdienst had de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2007 herzien en vastgesteld op € 3.582,00, omdat de opvang pas vanaf 24 juli 2007 door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de besluiten niet tijdig van een juiste motivering waren voorzien, maar dat de rechtsgevolgen in stand konden blijven.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. De Raad van State oordeelt dat de Belastingdienst de herziening van de kinderopvangtoeslag op juiste gronden heeft uitgevoerd. De Belastingdienst heeft ter zitting aangegeven dat de opvang pas vanaf 24 juli 2007 door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau heeft plaatsgevonden, en dat [appellante] dit had moeten weten. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover de rechtsgevolgen van de besluiten in stand zijn gelaten en verklaart het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 1 september 2010 ongegrond.

De Raad van State oordeelt dat de Belastingdienst niet gebonden is aan een mededeling van de FIOD aan [appellante] dat haar medewerking aan een onderzoek geen invloed zou hebben op haar aanspraak op kinderopvangtoeslag. De uitspraak van de Raad van State treedt in de plaats van de door de rechtbank vernietigde besluiten, en de Belastingdienst wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201211260/1/A2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 november 2012 in zaak nr. 12/843 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2010 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] over 2007 toegekende kinderopvangtoeslag herzien op € 3.582,00 vastgesteld.
Bij besluit van 30 maart 2012, aangevuld bij besluit van 12 april 2012, heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat [appellante] over 2007 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft.
Bij uitspraak van 5 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. V.C.E. Dielwart, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 53 kunnen bij regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet regels worden gesteld met betrekking tot de administratie van gegevens bij kindercentra.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden, waarvan de Belastingdienst bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. Bij besluit van 5 november 2009 heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2007 vastgesteld op € 14.328,00.
Aan het besluit van 30 maart 2012, aangevuld bij dat van 12 april 2012, heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat, aangezien de tussen [appellante] en [gastouderbureau] gesloten overeenkomst op 24 juli 2007 is ondertekend, [appellante] vóór die dag geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft en zij gedurende het berekeningsjaar geen kosten van kinderopvang heeft gehad, zodat zij geen aanspraak op kinderopvangtoeslag had.
In beroep heeft de Belastingdienst de aan het besluit ten grondslag gelegde grond dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad niet langer gehandhaafd. Ter zitting bij de rechtbank heeft de dienst zich aanvullend op het standpunt gesteld dat de door [appellante] overgelegde akte van een overeenkomst niet aan de eisen die artikel 52 van de Wko stelt voldoet en zij reeds daarom over het hele jaar geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft. De rechtbank heeft de besluiten van 30 maart 2012 en 12 april 2012 vernietigd, omdat die besluiten niet tijdig van een juiste motivering waren voorzien. Zij heeft de rechtsgevolgen ervan echter in stand gelaten, omdat de ter zitting alsnog gegeven motivering de rechterlijke toets kan doorstaan.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank dat ten onrechte heeft gedaan. Door de Belastingdienst ter zitting de gelegenheid te bieden om de besluiten van een andere motivering te voorzien, is de rechtbank buiten het geschil getreden. Verder heeft zij, door te aanvaarden dat de door haar overgelegde akte van de overeenkomst tussen haar en [gastouderbureau] niet aan de gestelde vereisten voldoet, miskend dat artikel 52 van de Wko slechts voorschrijft dat kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder plaatsvindt en aan deze overeenkomst geen nadere eisen worden gesteld. Door in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: Regeling) nadere eisen te stellen, is de minister dan ook de hem bij artikel 53 van de Wko toegekende regelgevende bevoegdheid te buiten gegaan. Verder bevinden zich in het dossier voldoende stukken, waaruit de gegevens die niet in de overeenkomst staan blijken. Het vorenstaande brengt met zich dat zij over het gehele jaar 2007 aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag, aldus [appellante].
3.1. Met het besluit van 5 november 2009 heeft de toekenning van kinderopvangtoeslag aan [appellante] over 2007 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om zodanige toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, ten grondslag ligt. Volgens de dienst heeft de opvang pas vanaf 24 juli 2007 door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsgevonden, nu de overeenkomst met het gastouderbureau op die dag is getekend. Aangezien artikel 5, eerste lid, van de Wko tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau als vereiste stelt om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken, kon [appellante] weten dat zij voor die dag daarop geen aanspraak had, aldus de Belastingdienst. De dienst is aldus teruggekomen van het ter zitting bij de rechtbank door hem ingenomen standpunt dat de door [appellante] overgelegde overeenkomst niet aan de eisen die uit artikel 52 van de Wko voortvloeien voldoet. Dit betekent dat de daar gegeven motivering niet langer als grondslag voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van de besluiten van 30 maart 2012 en 12 april 2012 kan gelden. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtsgevolgen van de besluiten van 30 maart 2012 en 12 april 2012 daarbij in stand zijn gelaten. Hetgeen [appellante] in hoger beroep tegen die uitspraak heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
4. Gelet op het vorenstaande, bestaat aanleiding het door [appellante] tegen het besluit van 1 september 2010 gemaakte bezwaar te beoordelen.
4.1. Bij dat besluit heeft de Belastingdienst de aan [appellante] over 2007 toegekende kinderopvangtoeslag lager vastgesteld, naar nu blijkt omdat de opvang eerst vanaf 24 juli 2007 door tussenkomst van [gastouderbureau] heeft plaatsgevonden. Hoewel [appellante] in haar op 11 december 2007 ondertekende aanvraag om toeslag heeft verklaard dat opvang vanaf 1 januari 2007 door tussenkomst van [gastouderbureau] heeft plaatsgevonden, heeft zij, naar eigen zeggen, pas sinds de zomer van 2007 van gastouderopvang door tussenkomst van dit gastouderbureau gebruik gemaakt. Gelet hierop, wist [appellante] dat de tegemoetkoming bij besluit van 5 november 2009 tot een te hoog bedrag was toegekend, althans behoorde zij dat te weten. De Belastingdienst mocht derhalve de definitieve tegemoetkoming met toepassing van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir herzien en lager vaststellen.
4.2. [appellante] voert tevergeefs aan dat zij erop mocht vertrouwen dat de haar over 2007 toegekende kinderopvangtoeslag niet zou worden herzien, omdat haar door een medewerker van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: FIOD) was gezegd dat haar medewerking aan een onderzoek naar [gastouderbureau] geen invloed op haar aanspraak op kinderopvangtoeslag zou hebben. De Belastingdienst was niet gebonden door die mededeling van de FIOD.
4.3. De Afdeling ziet, gelet op het vorenstaande, aanleiding het door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de door de rechtbank vernietigde besluiten. De Belastingdienst hoeft derhalve geen nieuw besluit op het door [appellante] gemaakte bezwaar te nemen en dat van 1 september 2010 blijft in stand.
5. De Belastingdienst dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 november 2012 in zaak nr. 12/843, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen van 30 maart 2012, kenmerk BEZ O BT10, en 12 april 2012, beschikkingsnummer 1571.58.986.T.07.6.1001, daarbij in stand heeft gelaten;
III. verklaart het door [appellante] tegen besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 1 september 2010, beschikkingsnummer 1571.58.986.T.07.6.0801, gemaakte bezwaar ongegrond;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de door de rechtbank vernietigde besluiten van 30 maart 2012 en 12 april 2012;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding aan [appellante] van bij deze in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro);
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
502-735.