201301040/1/R2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Lochem,
en
de raad van de gemeente Lochem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2012, nr. 2012-002671, heeft de raad het bestemmingsplan "Lochem-Oost 2011" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een ander stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2013, waar [appellant], in de persoon van [appellant A], bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.K. Swart en drs. S.P.A. van Gageldonk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het oostelijke deel van de kern Lochem. Met het plan is hoofdzakelijk beoogd de bestaande situatie vast te leggen.
3. Het beroep van [appellant] heeft betrekking op het [perceel.
[appellant] betoogt dat ter plaatse van een gedeelte van de bestaande woning op het perceel ten onrechte niet de aanduiding "bouwvlak" is opgenomen. Hij doelt op de naar de Lange Voren gerichte gevel en een klein gedeelte van de daaraan grenzende bebouwing.
[appellant] betoogt voorts dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid op het zuidelijke gedeelte van het perceel een tweede woning dan wel andere bebouwing - zoals een kapschuur - te realiseren. Hij voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat bij de voorbereiding van het plan geen rekening is gehouden met zijn verzoek hiertoe. Volgens [appellant] is altijd beoogd hier bebouwing te realiseren en biedt het perceel voldoende ruimte daartoe. Hij stelt dat het beheersgerichte karakter van het plan hieraan niet in de weg staat, nu dit een kleinschalige ontwikkeling op perceelsniveau betreft. [appellant] voert verder aan dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, nu andere nieuwe ontwikkelingen wel in het plan zijn opgenomen.
[appellant] betoogt verder dat hij ook overigens ten opzichte van het vorige planologische regime wordt beperkt in zijn bouwmogelijkheden. Hij voert daartoe aan dat de maximaal te bebouwen oppervlakte van het perceel thans kleiner is.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van de gehele woning van [appellant] de aanduiding "bouwvlak" is opgenomen. Volgens de raad bestaat voorts geen aanleiding om op het perceel, ten zuiden van de bestaande woning, de realisatie van een tweede woning dan wel andere bebouwing mogelijk te maken. De raad acht dit niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Verder leidt het plan volgens de raad niet tot een onaanvaardbare beperking van de maximaal te bebouwen oppervlakte van het perceel.
5. In de verbeelding is weergegeven dat het plandeel met de bestemming "Tuin", mede betreft het zuidelijke deel van het perceel. Het noordelijke deel van het perceel maakt deel uit van het plandeel met de bestemming "Wonen". Aan het plandeel met die bestemming zijn voor zover het betreft het perceel voorts de aanduidingen "bouwvlak" en "maximum aantal wooneenheden = 1" toegekend.
Ingevolge artikel 13, lid 13.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen alsmede voor in- en uitritten.
Ingevolge artikel 17, lid 17.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 17, lid 17.2.1, onder b, zijn niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" aangegeven aantal woningen toegestaan.
Ingevolge artikel 17, lid 17.2.2, aanhef en onder a, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 17, lid 17.2.3, aanhef en onder a, is buiten het bouwvlak per bouwperceel maximaal 75 m² aan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
6. Op de plankaart van het voorgaande bestemmingsplan, "Bestemmingsplan de Paasberg e.o., 1991", is weergegeven dat aan het plandeel betreffende het perceel de bestemming "Woondoeleinden" alsmede de aanduidingen "bebouwingsgrens" en "maximum bebouwingspercentage" zijn toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.14, van de voorschriften van dit bestemmingsplan, is de rooilijn de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen naar de wegzijde niet mag worden overschreden.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de met "Woondoeleinden" aangegeven gronden bestemd voor woningen, verblijfsgebied en groenvoorzieningen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, mogen de ten tijde van de ter visie legging van het ontwerp van dit plan bestaande gebouwen worden gehandhaafd, hersteld en vervangen, alsmede met inachtneming van het in dit artikel overigens bepaalde, veranderd en uitgebreid.
Ingevolge artikel 3, lid 3.3, onder c, geldt als rooilijn de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestaande, naar de weg gekeerde gevel van de woning.
Ingevolge artikel 3, lid 3.3, onder e, mag het bebouwde oppervlak van de bij eenzelfde woning behorende gronden ten hoogste het op de kaart aangegeven percentage van die gronden bedragen.
Op de plankaart is weergegeven dat het maximale bebouwingspercentage ter plaatse van het perceel 25% bedraagt.
7. In de Reactienota bestemmingsplan Lochem Oost 2011 (hierna: de reactienota), die tot het raadsbesluit behoort, is vermeld dat het perceel zowel qua kavelgrootte als bebouwingsmogelijkheden een overgang vormt tussen de naastgelegen woningen aan de Dr. Cartier van Disselweg en de Lange Voren. Dit betekent dat er één woning per perceel is toegestaan waarbij de afstand van de bebouwing tot de Dr. Cartier van Disselweg kleiner is dan de afstand tot de Lange Voren. Het toestaan van bebouwing direct aan de Lange Voren past niet in het straatbeeld van de Lange Voren omdat hier diverse onbebouwde voortuinen zijn gesitueerd. Evenmin heeft het gemeentebestuur hiermee ingestemd en acht de raad het toelaten van een nieuwe woning op deze locatie niet met het beheersgerichte karakter van het plan in overeenstemming. Voorts is in de reactienota vermeld dat
bij het opstellen van het plan is uitgegaan van de bestaande situatie waarbij in principe voor elke woning enige uitbreidingsruimte is opgenomen. De bebouwingsmogelijkheden voor het perceel zijn niet ingeperkt door het opnemen van de bestemming "Tuin". Ook in het vorige bestemmingsplan "Bestemmingsplan de Paasberg e.o., 1991" is bebouwing direct aan de Dr. Cartier van Disselweg niet mogelijk door de daarin opgenomen rooilijn.
8. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat in de verbeelding ter plaatse van een gedeelte van de bestaande woning op het perceel niet de aanduiding "bouwvlak" is opgenomen, acht de Afdeling het volgende van belang. De raad heeft ter zitting gesteld dat deze aanduiding ook ter plaatse van het door [appellant] bedoelde gedeelte van de woning is opgenomen.
De raad acht het mogelijk dat bij vergelijking van de verbeelding met een luchtfoto de indruk is ontstaan dat dit niet het geval is, omdat luchtfoto’s volgens hem kunnen vertekenen waardoor dit zo lijkt. [appellant] heeft dit niet weersproken, noch zijn stelling nader onderbouwd. Nu niet is gebleken dat ter plaatse van het door [appellant] bedoelde gedeelte van de bestaande woning op het perceel niet de aanduiding "bouwvlak" is opgenomen, mist dit betoog feitelijke grondslag.
8.1. De Afdeling overweegt voorts dat het vorige bestemmingsplan evenmin voorzag in de mogelijkheid op het zuidelijke gedeelte van het perceel een tweede woning dan wel andere bebouwing te realiseren. In de enkele omstandigheden dat, naar gesteld, dit wel altijd is beoogd en het perceel hiertoe voldoende ruimte biedt, heeft de raad geen aanleiding behoeven te zien ter plaatse de gewenste bebouwing mogelijk te maken. Voorts is gebleken dat de raad de realisatie van een woning of andere bebouwing op deze locatie onwenselijk acht omdat het perceel wat betreft kavelgrootte en bebouwingsmogelijkheden een overgang vormt tussen de naastgelegen woningen aan de Dr. Cartier van Disselweg en de Lange Voren en vanwege het straatbeeld van beide straten. De raad acht dit tevens niet in overeenstemming met het beheersgerichte karakter van het plan. Het standpunt van de raad dat kleinschalige ontwikkelingen ondanks dit beheersgerichte karakter zijn meegenomen, doch dat het toevoegen van een woning of andere bebouwing op deze locatie niet als zodanig kan worden aangemerkt, acht de Afdeling niet onredelijk. Voorts bestaat gelet op hetgeen in de reactienota is vermeld omtrent de mogelijkheid ter plaatse bebouwing te realiseren geen grond voor het oordeel dat bij de voorbereiding van het plan geen rekening is gehouden met het verzoek hiertoe. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten niet te voorzien in de mogelijkheid op het zuidelijke gedeelte van het perceel een tweede woning dan wel andere bebouwing te realiseren.
Wat betreft het betoog dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, is het volgende van belang. Gebleken is dat de genoemde woningen aan de overzijde van de Dr. Cartier van Disselweg, woningen zijn op een terrein dat thans nog niet is bebouwd en waar derhalve nog geen bebouwingstructuur aanwezig is, zodat een aantasting van de bestaande bebouwingsstructuur in dit geval niet aan de orde is, terwijl dit bij de bouw van een tweede woning of andere bebouwing op het zuidelijke gedeelte van het perceel wel het geval zou zijn. Voorts is gebleken dat het plan op het perceel Lange Voren 2 in een uitbreiding van het bouwvlak voorziet en op het genoemde perceel aan de Zwiepseweg een uitbouw mogelijk maakt, terwijl [appellant] de bouw van een nieuwe woning dan wel andere vrijstaande bebouwing wenst. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situaties niet overeenkomen met zijn situatie. Het betoog faalt.
8.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de maximaal te bebouwen oppervlakte van het perceel thans kleiner is dan op grond van het vorige bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere regels voor gronden vaststellen.
Niet in geschil is dat het perceel een oppervlakte van ongeveer 2000 m² heeft. Op grond van het vorige bestemmingsplan mocht maximaal 25% daarvan worden bebouwd, met dien verstande dat het niet was toegestaan op het zuidelijke gedeelte bebouwing te realiseren. Dit is in het voorliggende plan evenmin toegelaten. Wel is blijkens de verbeelding ter plaatse van het noordelijke gedeelte van het perceel een bouwvlak met een oppervlakte van ongeveer 300 m² opgenomen en mag daarnaast op de gronden met de bestemming "Wonen" buiten het bouwvlak maximaal 75 m² aan gebouwen worden gerealiseerd. De raad heeft in dit geval de planregeling afgestemd op de bestaande woning - met een oppervlakte van ongeveer 175 m² - op het noordelijke gedeelte van het perceel en heeft daarnaast voorzien in enige uitbreidingsmogelijkheden op het gedeelte van het perceel waar hij dit wenselijk acht. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze bouwmogelijkheden niet in redelijkheid passend heeft kunnen achten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat op het zuidelijke gedeelte van het perceel reeds geen bebouwing mocht worden gerealiseerd en [appellant] de bouwmogelijkheden die het vorige plan ter plaatse van het overige deel van het perceel bood tot dusverre onbenut heeft gelaten en niet is gebleken van concrete plannen tot gebruikmaking ervan. Het betoog faalt.
8.3. Voor het overige heeft [appellant] zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de reactienota, die tot het bestreden besluit behoort, is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
458-694.