ECLI:NL:RVS:2013:98

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
201211305/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Oostpolder vastgesteld door de raad van de gemeente Gouda

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Oostpolder" dat op 10 oktober 2012 door de raad van de gemeente Gouda is vastgesteld. Appellant, wonend te Gouda, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 mei 2013, waarbij appellant werd bijgestaan door mr. M.J. Smaling en de raad werd vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat en drs. D. Wissel. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft, maar dat deze terughoudend moet worden getoetst. Appellant betwist de bestemming "Wonen" voor het perceel met kadastraal nummer F3117 en verzoekt om een agrarische bestemming. De raad stelt dat er geen agrarisch bedrijf op het perceel wordt uitgeoefend en dat de bestemming "Wonen" gerechtvaardigd is. De Afdeling oordeelt dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bestemming "Wonen" toe te kennen aan het perceel F3117, omdat de motivering hiervoor niet deugdelijk is. Het beroep van appellant is gedeeltelijk gegrond verklaard, en de raad is opgedragen om binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De overige beroepsgronden van appellant zijn ongegrond verklaard. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan appellant.

Uitspraak

201211305/1/R4.
Datum uitspraak: 26 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Gouda,
appellant,
en
de raad van de gemeente Gouda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Oostpolder" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat en drs. D. Wissel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plan bevat een actuele juridisch-planologische regeling voor de Oostpolder en is hoofdzakelijk conserverend van aard.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met de bestemming "Wonen", voor zover toegekend aan het perceel met het kadastrale nummer F3117 (hierna: het perceel F3117). Primair verzoekt [appellant] om het toekennen van de bestemming "Agrarisch" met een bouwvlak, subsidiair om handhaving van de op grond van het vorige plan "Eerste herziening bestemmingsplan Oostpolder in Schieland" voor dit perceel geldende bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden met bijbehorende erven". Hij voert hiertoe aan dat op het perceel al generaties lang een agrarisch bedrijf gevestigd is. Gelet op de ruimte die de op dit perceel gelegen huiskavels bieden voor beweiding en gelet op de andere percelen die [appellant] in eigendom heeft binnen het plangebied, is volgens hem voldoende landbouwgrond beschikbaar voor de uitoefening van een kleinschalig agrarisch bedrijf. Ter staving van de registratie van het agrarisch bedrijf heeft [appellant] een brief van de Dienst Regelingen van 31 maart 2012 overgelegd. [appellant] acht het plan in zoverre in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat aan vergelijkbare percelen in het plangebied wel de bestemming "Agrarisch" is toegekend, alsmede een vergroting van het bouwvlak. Hij wijst in dit verband op de percelen Broekweg 1, 3 en 7.
3.1. De raad stelt dat op het perceel F3117 geen agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend en hij derhalve aan dit perceel, in aansluiting op het vorige plan, een woonbestemming heeft toegekend. Volgens de raad blijkt uit de brief van de Dienst Regelingen niet op welk perceel de daarin opgenomen gecombineerde opgave betrekking heeft en voor welke agrarische activiteiten wordt beoogd een subsidie te verkrijgen. De door [appellant] gemaakte vergelijking met de percelen Broekweg 1, 3 en 7 gaat volgens de raad niet op, nu aan deze percelen in het vorige plan een agrarische bestemming was toegekend en bij de inventarisatie geen aanwijzingen bestonden dat agrarische activiteiten op die percelen zouden zijn beëindigd.
3.2. Aan het perceel F3117 is onder meer de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 19.4, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, is het medegebruik van woningen voor beroepsmatige activiteiten en bedrijfsmatige activiteiten toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de bruto vloeroppervlakte gebruikt voor beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten niet meer mag bedragen dan 35% van de woning met een maximum van 50 m2.
3.3. De raad heeft als uitgangspunt gehanteerd dat bestaande situaties, wat betreft bebouwing en vergunde activiteiten, in het plan als zodanig worden bestemd. In het vorige plan was aan het perceel F3117 de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden met bijbehorende erven" toegekend. [appellant] heeft, gelet op de stukken - in het bijzonder de door hem overgelegde brief van de Dienst Regeling − en het verhandelde ter zitting, niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de vaststelling van het plan op het perceel F3117 nog agrarische bedrijfsactiviteiten plaatsvonden.
In de door [appellant] gemaakte vergelijking met de percelen Broekweg 1, 3 en 7 ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, reeds omdat aan die percelen in het vorige plan een agrarische bestemming was toegekend.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad geen aanleiding behoeven te zien de door [appellant] gewenste bestemming "Agrarisch" met een bouwvlak aan het perceel F3117 toe te kennen.
3.4. Ter zitting heeft de raad uiteengezet dat de door [appellant] op zijn perceel verrichte activiteiten − het houden van enkele schapen − waren toegestaan op grond van de in het vorige plan toegekende bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden met bijbehorende erven" en kunnen worden voortgezet op grond van de in het plan toegekende bestemming "Wonen". De Afdeling ziet in de bestemmingsomschrijving in artikel 19, lid 19.1, en de specifieke gebruiksregels in artikel 19, lid 19.4, van de planregels echter geen bevestiging van dit standpunt van de raad. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), niet berust op een deugdelijke motivering.
4. [appellant] kan zich voorts niet verenigen met de bestemming "Wonen-Uit te werken", voor zover toegekend aan het perceel met het kadastrale nummer F3119 (hierna: het perceel F3119). Hij betoogt dat geen beletsel bestaat om voor dit perceel de bestemming uit het vorige plan, te weten "Woon- en bedrijfsdoeleinden met bijbehorende erven", voort te zetten. [appellant] acht het plan ten aanzien van dit perceel in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu aan de naastgelegen percelen Tweede Moordrechtse Tiendeweg 9 tot en met 9c de bestemming "Wonen" bij recht is toegekend.
4.1. De raad stelt dat met de in het plan toegekende bestemming "Wonen-Uit te werken" nog steeds de mogelijkheid tot gebruik van het perceel voor dienstverlening bestaat, mits wordt voldaan aan de in artikel 19, leden 19.4 en 19.5, van de planregels opgenomen regeling ten aanzien van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten. Ten aanzien van die regeling wijst de raad erop dat van belang is dat functies als deze ondergeschikt blijven aan de woonfunctie. Voorts stelt de raad dat weliswaar geen stedenbouwkundige en planologische redenen bestaan om de bouwmogelijkheid van een woning op het perceel F3119 niet te continueren, maar hij aan dit perceel een uit te werken bestemming heeft toegekend, omdat vanuit akoestisch oogpunt niet direct een woning op dit perceel kan worden gebouwd. In verband met het beroep op het gelijkheidsbeginsel wijst de raad erop dat ook voor twee andere nabijgelegen geprojecteerde woningen de bestemming "Wonen-Uit te werken" is opgenomen.
4.2. Aan het perceel F3119 is onder meer de bestemming "Wonen-Uit te werken" toegekend.
Ingevolge artikel 20, lid 20.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen-Uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 20.2 zijn burgemeester en wethouders verplicht de bestemming uit te werken, met in achtneming van de volgende regels:
a. er wordt uitvoering gegeven aan artikel 76 en 77 van de Wet geluidhinder;
b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 3;
c. in het uitwerkingsplan worden de regels van lid 19.2 tot en met lid 19.5 op gelijkluidende wijze opgenomen.
Ingevolge lid 20.2 mag ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden niet worden gebouwd tot het moment dat het plan voor de betreffende gronden is uitgewerkt in de zin van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en het desbetreffende uitwerkingsplan in werking is getreden.
4.3. In het vorige plan was aan het perceel F3119 de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden met bijbehorende erven" toegekend. Binnen deze bestemming was het toegestaan het perceel tevens te gebruiken voor dienstverlening. De mogelijkheid tot gebruik van het perceel voor dienstverlening bestaat met de bestemming "Wonen-Uit te werken" nog steeds, mits wordt voldaan aan de in artikel 19, leden 19.4 en 19.5, van de planregels opgenomen regeling ten aanzien van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten. Gelet hierop en nu de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dienstverlening als zelfstandige functie ter plaatse niet wenselijk is, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen afzien van het toekennen van de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden met bijbehorende erven" aan dit perceel.
Wat de omstandigheid betreft dat bij de toegekende woonbestemming is volstaan met een uit te werken bestemming, overweegt de Afdeling dat blijkens de plantoelichting ter plaatse de geluidbelasting tussen 53 dB(A) en 58 dB(A) ligt. In de huidige situatie is de maximaal vast te stellen hogere waarde 53 dB(A), omdat het gaat om een geprojecteerde woning in buitenstedelijk gebied. Mede gezien de bouw van de woonwijk Westergouwe behoort blijkens de plantoelichting een wijziging van de grens van de bebouwde kom tot de mogelijkheden, in welk geval de maximaal vast te stellen hogere waarde, voor binnenstedelijk gebied, 58 dB(A) bedraagt. Dit betekent volgens de plantoelichting dat de bouw van een woning ter plaatse op termijn mogelijk wordt, mits daartoe een akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd gericht op maatregelen ter reducering van de geluidbelasting ter plaatse en hogere waarden worden vastgesteld. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat het door de raad in zoverre gestelde onjuist is en dat de raad op grond daarvan niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met een uit te werken bestemming.
In de door [appellant] gemaakte vergelijking met de percelen Tweede Moordrechtse Tiendeweg 9 tot en met 9c ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, omdat op deze percelen reeds woningen aanwezig zijn.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten op het perceel F3119 geen woning bij recht toe te staan, maar aan dit perceel de bestemming "Wonen-Uit te werken" toe te kennen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] kan zich niet verenigen met de bestemming "Agrarisch met waarden", voor zover toegekend aan het perceel met het kadastrale nummer F1405 (hierna: het perceel F1405). Hij betoogt dat voor dit perceel had moeten worden voorzien in de bestemming "Agrarisch", welke bestemming ook is toegekend aan de percelen Broekweg 1, 3 en 7. Voorts betoogt [appellant] dat op het perceel ten onrechte geen agrarisch bouwvlak is opgenomen. Het argument van de raad dat er ter plaatse een open veenweidelandschap is, kan volgens [appellant] niet dragend zijn, nu het beeld van open veenweiden reeds wordt aangetast door de komst van sportvereniging Donk. Daarbij komt volgens [appellant] dat percelen aan de Broekweg, in het bijzonder Broekweg 3, een vergroting van het bouwvlak toegekend hebben gekregen, terwijl volgens hem ter plaatse geen agrarische bedrijfsactiviteiten van voldoende omvang worden uitgeoefend.
[appellant] kan zich voorts niet verenigen met de in artikel 4, lid 4.4, van de planregels voor het perceel opgenomen wijzigingsbevoegdheid, op grond waarvan de bestemming "Agrarisch met waarden" kan worden gewijzigd in de bestemming "Recreatie-Dagrecreatie". Hij betoogt dat deze wijzigingsbevoegdheid geen rekening houdt met de mogelijkheid dat bij beëindiging van agrarische bedrijfsvoering door hemzelf agrarisch gebruik plaatsvindt door verpachting aan een derde.
5.1. De raad stelt dat het perceel F1405 nog volledig bestaat uit open veenweiden en dat gelet op het beleid tot behoud en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, nieuwe bebouwing ter plaatse niet wenselijk is. Volgens de raad is voor de percelen aan de Broekweg aangesloten bij de huidige agrarische bedrijfsvoering van de daar aanwezige bedrijven, waarbij een beperkte uitbreiding van de gebruiks- en bouwmogelijkheden is toegestaan.
De raad stelt verder dat het wenselijk is dat, indien in de toekomst de agrarische functie door gewijzigde economische omstandigheden niet langer uitvoerbaar is, deze gebieden voor extensieve dagrecreatie in gebruik kunnen worden genomen, om welke reden de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. Verpachting staat volgens de raad echter niet aan verder agrarisch gebruik in de weg.
5.2. Aan het perceel F1405 is de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, b en c, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden bestemd voor: weidebouw en veeteelt, met uitzondering van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, behoud en versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden en recreatief medegebruik.
Ingevolge lid 4.4 zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Agrarisch met waarden" te wijzigen in de bestemming "Recreatie-Dagrecreatie", indien door beëindiging van agrarische bedrijfsvoering agrarisch gebruik van de gronden niet langer uitvoerbaar is.
5.3. In de plantoelichting staat dat het ruimtelijk beleid toeziet op het behoud van het open en groene karakter, maar wel op basis van een versterkte recreatieve functie in plaats van uitsluitend een agrarische functie. De bestemming "Agrarisch met waarden" is volgens de plantoelichting toegekend aan open weilanden waar vanwege de landschappelijke waarde de agrarische functie in stand blijft. Nu met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de bij wijzigingsbevoegdheid toe te kennen bestemming "Recreatie-Dagrecreatie", anders dan met de door [appellant] gewenste bestemming "Agrarisch", kan worden gewaarborgd dat de landschappelijke en cultuurhistorische waarden ter plaatse in stand blijven en de gronden in aansluiting op de voor het plangebied voorziene ontwikkeling in gebruik kunnen worden genomen voor extensieve dagrecreatie, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestemming "Agrarisch met waarden" en de bij wijzigingsbevoegdheid toe te kennen bestemming "Recreatie-Dagrecreatie" passend zijn. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat de nabij dit perceel gesitueerde sportvereniging een inbreuk vormt op het landschap ter plaatse, maar dat voor de realisering van de sportvereniging geen andere mogelijkheden bestonden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat dit echter niet afdoet aan het belang van het behoud van het open veenweidelandschap, zodat de raad het beleidsuitgangspunt dat nieuwe bebouwing niet is toegestaan vanwege het behoud en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden ter plaatse in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] bij een bouwvlak op zijn perceel. Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met percelen aan de Broekweg wordt overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat op zijn perceel activiteiten plaatsvinden die vergelijkbaar zijn met die op deze percelen.
Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat de wijzigingsbevoegdheid van artikel 4, lid 4.4, van de planregels geen rekening houdt met de situatie dat zijn gronden worden verpacht, overweegt de Afdeling dat, anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, verpachting van zijn agrarische gronden aan een derde niet betekent dat de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse wordt beëindigd en agrarisch gebruik van de gronden in zoverre niet langer uitvoerbaar is. In het geval van verpachting van deze gronden aan een derde kan dan ook geen toepassing worden gegeven aan voornoemde wijzigingsbevoegdheid. In het aangevoerde bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voornoemde wijzigingsbevoegdheid niet in het plan heeft kunnen opnemen.
Het betoog faalt.
6. Tot slot betoogt [appellant] dat in het plan voor zijn percelen ten onrechte geen planologische mogelijkheid is opgenomen voor het realiseren van een hekwerk. Volgens hem beschikken verschillende percelen aan de Tweede Moordrechtse Tiendeweg wel over de mogelijkheid een hekwerk te realiseren als afscheiding van de openbare weg en dient een dergelijke mogelijkheid ook voor zijn percelen te worden gegeven.
6.1. De raad stelt dat in de planregels afdoende bepalingen over erf- en terreinafscheidingen zijn opgenomen en dat deze bepalingen ook gelden voor het realiseren van een hekwerk als afscheiding van de openbare weg.
6.2. De percelen waarop deze beroepsgrond van [appellant] is gericht hebben de bestemmingen "Agrarisch met waarden", "Wonen" en "Wonen-uit te werken". In artikel 4, lid 4.2, aanhef en onder b, artikel 19, lid 19.2, aanhef en onder g, en artikel 20, lid 20.2, aanhef en onder c, van de planregels is voor deze bestemmingen de mogelijkheid opgenomen tot het realiseren van erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte variërend van 1 tot 2 meter. Gelet hierop mist het betoog van [appellant] dat het plan voor zijn percelen geen mogelijkheid bevat voor het realiseren van een hekwerk, zijnde een erf- en terreinafscheiding, feitelijke grondslag.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen", voor zover dit betrekking heeft op het perceel F3117, wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellant] voor het overige tegen dit plandeel heeft aangevoerd geen bespreking meer. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Het beroep is voor het overige ongegrond.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Gouda van 10 oktober 2012, nummer 763294, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen", voor zover dit betrekking heeft op het perceel met het kadastrale nummer F3117 te Gouda;
III. draagt de raad van de gemeente Gouda op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor het onder II. bedoelde plandeel en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Gouda tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00
(zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Gouda aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013
271-650.