201303250/2/R4.
Datum uitspraak: 21 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting Werkgroep Nassaubuurt, gevestigd te Den Haag,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bp Oostduin-Arendsdorp" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer de Stichting Werkgroep Nassaubuurt beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft de Stichting Werkgroep Nassaubuurt de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 juni 2013, waar de Stichting Werkgroep Nassaubuurt, vertegenwoordigd door mr. A. van Sonsbeek en A.M. Kleikamp-van Leeuwen, en de raad, vertegenwoordigd door D. van der Laan en mr. R. Sakkee, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Stichting Arendsdorp, vertegenwoordigd door drs. F. Verschoor, ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De Stichting Werkgroep Nassaubuurt verzoekt om schorsing van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, waardoor ter plaatse van de serviceflat Arendsdorp nieuwbouw mogelijk kan worden gemaakt, en van de bestemming "Wonen" die aan de voornoemde serviceflat is toegekend. Volgens de Stichting Werkgroep Nassaubuurt had de voorheen geldende specifieke bestemming voor huisvesting van ouderen gehandhaafd moeten blijven.
3. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 27 april 2012 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 7 juni 2012.
3.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die tegen het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
3.2. De Stichting Werkgroep Nassaubuurt heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad. Geen rechtvaardiging is gelegen in de omstandigheid dat zij eerst bij akte van 19 maart 2013 - na de termijn van het indienen van zienswijzen - is opgericht. Daartoe overweegt de voorzitter dat het niet met het wettelijk stelsel verenigbaar is dat in een later stadium van de procedure opgerichte rechtspersonen zich in de procedure kunnen mengen. Hierbij betrekt de voorzitter dat het belang waarvoor de Stichting Werkgroep Nassaubuurt opkomt reeds bestond ten tijde van de termijn voor het indienen van zienswijzen. Dat de Stichting Werkgroep Nassaubuurt pas is opgericht na die termijn, terwijl zij ook eerder opgericht had kunnen worden, dient voor haar rekening te komen. De uitspraak van de Afdeling van 7 december 2011, nr. 200909566/1/R3, waar de Stichting Werkgroep Nassaubuurt ter zitting op heeft gewezen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat deze uitspraak geen betrekking heeft op het indienen van zienswijzen, maar op de vraag of de in die zaak appellerende stichting feitelijke werkzaamheden heeft verricht.
4. Gelet op het voorgaande valt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter te verwachten dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het beroep niet-ontvankelijk is.
5. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2013
539.