ECLI:NL:RVS:2013:BY7571

Raad van State

Datum uitspraak
2 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113264/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.G.C. Wiebenga
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestemmingsplan Floriëndaal te Naaldwijk

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het bestemmingsplan "Floriëndaal te Naaldwijk", vastgesteld door de raad van de gemeente Westland op 25 oktober 2011. Appellante, gevestigd te Naaldwijk, en haar vennoten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 13 september 2012, waarbij de raad vertegenwoordigd was door G.P.J.M. Thiebou-van der Voort. De Afdeling heeft het onderzoek heropend om nadere schriftelijke inlichtingen in te winnen.

De raad heeft betoogd dat het beroep van appellante en anderen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De Afdeling overweegt dat om als belanghebbende te worden aangemerkt, een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang moet hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. De Afdeling concludeert dat de belangen van appellante en haar vennoten rechtstreeks betrokken zijn bij het plandeel met de bestemming "Wonen".

De Afdeling heeft verder overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan, maar dat deze vrijheid niet zo ver strekt dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft de plangrenzen vastgesteld om het inrichtingsplan Floriëndaal mogelijk te maken. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 2 januari 2013.

Uitspraak

201113264/1/R4.
Datum uitspraak: 2 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Naaldwijk, en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Westland,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Floriëndaal te Naaldwijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door G.P.J.M. Thiebou-van der Voort, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
De Afdeling heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek te heropenen met het oog op het inwinnen van nadere schriftelijke inlichtingen als bedoeld in artikel 8:45 van deze wet.
[appellante] en anderen zijn in de gelegenheid gesteld om stukken in te dienen ter beoordeling van de ontvankelijkheid van hun beroep en hebben daarvan gebruik gemaakt. Met toestemming van partijen is een tweede onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellante] en anderen niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij de door hen bestreden plandelen.
1.1.        Ingevolge artikel 8.2 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan uitsluitend een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit inzake vaststelling van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
1.2.        Het beroep van [appellante] en anderen is onder meer gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" dat ziet op de gronden op de hoek van de wegen Oranjetuin en Bloementuin.
[appellante] heeft gronden in eigendom die in de directe nabijheid liggen van de gronden op de hoek Oranjetuin/Bloementuin, aan de andere zijde van de Oranjetuin. Reeds gelet hierop zijn de belangen van [appellante] rechtstreeks betrokken bij het door haar bestreden plandeel met de bestemming "Wonen". Nu de belangen van [appellante] op dit punt kunnen worden vereenzelvigd met de belangen van haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], zijn ook hun belangen rechtstreeks betrokken bij het door hen bestreden plandeel met de bestemming "Wonen".
1.3.        Voor het overige betogen [appellante] en anderen dat de raad naar aanleiding van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 11 maart 2008, waarbij het college gedeeltelijk goedkeuring heeft onthouden aan het bestemmingsplan "De Woerd", met het voorliggende plan een regeling had moeten treffen voor de plandelen waaraan goedkeuring is onthouden. In zoverre is het beroep gericht tegen de begrenzing van het plan. Tot de gronden die volgens [appellante] en anderen ten onrechte niet zijn opgenomen in het voorliggende plan behoren mede gronden die bij [appellante] en anderen in gebruik zijn. Gelet daarop hebben [appellante] en anderen een rechtstreeks bij de planbegrenzing betrokken belang.
1.4.        Gelet op het voorgaande kunnen [appellante] en anderen naar het oordeel van de Afdeling worden aangemerkt als belanghebbende bij de door hen bestreden plandelen.
2.    Voor zover het beroep van [appellante] en anderen is gericht tegen de planbegrenzing, overweegt de Afdeling als volgt.
2.1.        Volgens de toelichting op het plan is het beleidsmatige doel daarvan het neerleggen van het inrichtingsplan Floriëndaal in een nieuw bestemmingsplan op grond waarvan de ontwikkeling van vijfentwintig geschakelde woningen, vier tweeaaneengebouwde woningen en negen bedrijfsunits mogelijk wordt gemaakt. De keuze van de plangrenzen is primair ingegeven door de begrenzing van het inrichtingsplan Floriëndaal, zo staat voorts in de toelichting.
Wat betreft de planbegrenzing stelt de raad dat voor het deel van het bestemmingsplan "De Woerd" waaraan goedkeuring is onthouden een afzonderlijk bestemmingsplan zal worden vastgesteld. Indien deze plandelen in het voorliggende plan zouden zijn meegenomen, zou dat, gelet op de afbakening van het project, strijdig zijn met een goede ruimtelijke ordening, aldus de raad.
2.2.        De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
Het plan is vastgesteld om het inrichtingsplan "Floriëndaal"  mogelijk te maken. Nu de delen van het bestemmingsplan "De Woerd" waaraan het college van gedeputeerde staten goedkeuring heeft onthouden, hiermee niet onlosmakelijk samenhangen, acht de Afdeling het niet onredelijk dat de raad die plandelen buiten het plangebied heeft gelaten. In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
3.    [appellante] en anderen betogen dat de raad bij het hanteren van de richtafstanden die zijn vermeld in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" ten onrechte is uitgegaan van de bestaande situatie. Volgens hen had de raad de maximale planologische mogelijkheden als uitgangspunt moeten nemen.
3.1.        De raad voert aan dat voor het opstellen van de milieuzonering gebruik is gemaakt van de VNG-brochure. Op gronden met de bestemming "Bedrijf" is het toegestaan bedrijfsmatige activiteiten vallend onder milieucategorie 1 en 2 uit te oefenen. Een aantal woningen bevindt zich binnen de bij die categorieën behorende afstanden van 10 m en 30 m, maar gelet op de maatregelen die zijn getroffen om mogelijke hinder tegen te gaan, is de raad voor die woningen van de richtafstanden afgeweken.
3.2.        Uit de plantoelichting en het verweerschrift volgt dat de raad voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van woningen nabij bedrijvigheid in beginsel is uitgegaan van de richtafstanden behorend bij milieucategorieën 1 en 2. Volgens de plantoelichting is een aantal woningen voorzien binnen de voor deze categorieën geldende afstanden van onderscheidenlijk 10 m en 30 m, maar zijn bij de bedrijfsgebouwen aan de Koopmansstraat maatregelen getroffen waardoor de woningen binnen de hindercontouren gerealiseerd kunnen worden. Dat de raad vanwege ten behoeve van een aantal woningen getroffen maatregelen gemotiveerd is afgeweken van de richtafstanden uit de VNG-brochure betekent dat niet de raad niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Het betoog faalt.
4.    [appellante] en anderen betogen dat op de hoek Oranjetuin/Bloementuin ten onrechte wordt afgeweken van de voorgevelrooilijn die recent was vastgelegd in het bestemmingsplan "De Woerd", waardoor de afstand tussen bedrijven en woningen te klein wordt. Dit kan volgens hen een beperking van de bedrijfsvoering voor bedrijven met zich brengen, dan wel het woon- en leefklimaat van omwonenden aantasten. Bovendien zijn al heipalen in de grond aanwezig ten behoeve van de realisering van de voorziene woningen op de plaats waar het bestemmingsplan "De Woerd" deze woningen mogelijk maakte, zo voeren [appellante] en anderen aan.
4.1.        De raad stelt dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt een aantal woningen naar de Oranjetuin is georiënteerd. Hierdoor ontstaat een beter straatprofiel en wordt het aanzicht vanuit de Oranjetuin beter, aldus de raad.
4.2.        Ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan "De Woerd" maakt het plan op de hoek Oranjetuin/Bloementuin woningbouw mogelijk op enkele meters dichter tot de Oranjetuin dan voorheen mogelijk was, waarbij de voorgevels zijn georiënteerd op de Oranjetuin in plaats van op de Bloementuin. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat al heipalen in de grond aanwezig zijn voor de bouw van de woningen zoals die oorspronkelijk was voorzien, wat daarvan zij, niet met zich brengt dat de realisering van woningen op de wijze zoals het voorliggende plan mogelijk maakt, in ruimtelijk opzicht niet aanvaardbaar is. [appellante] en anderen hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de thans voorziene situering van de woningen onevenredige belemmeringen oplevert voor bedrijvigheid en bedrijfswoningen aan de andere zijde van de Oranjetuin. Gelet hierop en gezien het streven van de raad om het aanzicht vanuit de Oranjetuin te verbeteren, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de thans voorziene situering voor woningen op de hoek Oranjetuin/Bloementuin.
5.    In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. J.G.C. Wiebenga, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Wiebenga    w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2013
528-718.